In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een omgangsregeling tussen een man en een kind, waarbij de man niet de biologische of juridische vader van het kind is. De moeder van het kind had in eerste aanleg een verzoek ingediend om de omgangsregeling te schorsen en de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland te vernietigen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man recht had op omgang met het kind op de eerste zondag van de maand. De moeder was het hier niet mee eens en stelde dat er geen nauwe persoonlijke betrekking was tussen de man en het kind, en dat omgang niet in het belang van het kind zou zijn.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2016 is de situatie besproken, waarbij beide partijen aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de man en de moeder een relatie hadden en samenwoonden gedurende een periode waarin het kind nog jong was. Echter, het hof oordeelde dat de man niet de biologische of juridische vader was en dat er inmiddels anderhalf jaar geen contact meer was geweest tussen de man en het kind. De moeder heeft psychische problemen en is onder behandeling, wat ook van invloed is op haar rol als moeder.
Het hof heeft geconcludeerd dat het opleggen van een omgangsregeling meer problemen zou veroorzaken dan dat het kind hier baat bij zou hebben. De spanningen die de omgangsregeling met zich zou meebrengen voor de moeder, die al onder druk staat door haar psychische klachten, zouden schadelijk zijn voor het kind. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de man om een omgangsregeling afgewezen. De proceskosten in het hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten moet dragen.