ECLI:NL:GHARL:2016:8556

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
200.148.722/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie in hoger beroep bij WSNP-zaak met vorderingen in conventie en reconventie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 25 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer 200.148.722/01. De zaak betreft een gedaagde die in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) is terechtgekomen. De eiser heeft in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen de gedaagde in conventie, terwijl de gedaagde in reconventie vorderingen tegen de eiser heeft ingesteld. Het hof heeft de procedure geschorst op basis van artikel 313 in samenhang met artikel 29 van de Faillissementswet (Fw) voor de vorderingen van de eiser in conventie. De eiser heeft vervolgens ontslag van instantie gevraagd voor de vorderingen die de gedaagde in reconventie tegen hem heeft ingesteld. Het hof heeft geoordeeld dat het verzoek om ontslag van instantie niet in strijd is met de beginselen van een goede procesorde. De vorderingen in conventie en reconventie zijn niet zodanig verweven dat een ontslag van instantie niet mogelijk zou zijn. Het hof heeft daarbij het belang van de eiser om geen verdere proceskosten te maken, waarvoor geen verhaal zal blijken te zijn, laten prevaleren. De beslissing van het hof houdt in dat de gedaagde de mogelijkheid behoudt om zich te verweren tegen de vorderingen van de eiser met een beroep op verrekening met zijn tegenvorderingen, aangezien deze nog moeten worden afgewikkeld in het kader van de schuldsanering. Het hof heeft de vorderingen van de eiser in reconventie afgewezen en de gedaagde ontslagen van instantie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.148.722/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 2129875 MC EXPL 13-6488)
arrest van 25 oktober 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.J. Poppe, kantoorhoudend te Woerden,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna
: [geïntimeerde],
advocaat: mr. E.R. van Schaik, kantoorhoudende te Lelystad.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 19 juli 2016 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte uitlaten van [appellant] .
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op de stukken.

2.De nadere beoordeling

2.1
In het arrest van 19 juli 2016 is verstaan dat het geding op de voet van het bepaalde in artikel 313 Fw. jo. art. 29 FW is geschorst voor zover het betreft de door [geïntimeerde] jegens [appellant] (in conventie) ingestelde vorderingen. Verder is de zaak verwezen naar de rolzitting teneinde [appellant] in de gelegenheid te stellen zich uit laten over het verzoek van [geïntimeerde] om ontslag van instantie ten aanzien van de door [appellant] (in reconventie) jegens [geïntimeerde] ingestelde vorderingen.
2.2
In zijn akte uitlaten heeft [appellant] zich op het standpunt gesteld dat het verzoek van [geïntimeerde] om verval van instantie [hof verstaat: verzoek om ontslag van instantie] niet gehonoreerd dient te worden.
[appellant] heeft aangevoerd dat wanneer het ontslag van instantie ten aanzien van de door hem ingestelde vorderingen zou worden toegewezen, terzake die vorderingen geen heroverweging meer zal kunnen plaatsvinden. Voor [appellant] is dat onaanvaardbaar omdat hij voor zijn vorderingen goede gronden heeft aangevoerd en ook sprake is van een substantieel bedrag, dat het bedrag van de vordering van [geïntimeerde] op hem overstijgt.
2.3
Het hof stelt voorop dat art. 27 lid 2 Fw niet dwingt tot toewijzing van een verzoek tot verlening van ontslag van instantie en dat de rechter onder omstandigheden het verzoek mag afwijzen. Voor zodanige afwijzing zal in ieder geval reden zijn indien toewijzing van het verzoek in strijd zou komen met de eisen van een goede procesorde. Hiervan kan sprake zijn indien de vorderingen in conventie en in reconventie zodanig zijn verweven dat de band tussen beide vorderingen niet zonder noodzaak verbroken dient te worden.
Verder dient bij de beoordeling van een verzoek tot ontslag van de instantie het belang van de verweerder dat hij bij voortzetting van de procedure de proceskosten niet op de eiser zal kunnen verhalen indien hij in het gelijk zou worden gesteld, te worden afgewogen tegen het belang van de eiser bij het verkrijgen van een beslissing in hoger beroep op het materiële geschil zoals dat door de door hem ingestelde vordering aan de rechter is voorgelegd, en (in hoger beroep) bij het voorkomen dat het vonnis in eerste aanleg, waarbij zijn vordering is afgewezen, in kracht van gewijsde gaat (vgl. HR 7 september 2007, NJ 2007/577; HR 23 september 2005, NJ 2005/488 en HR 11 januari 2002, NJ 2003/311).
2.4
Het hof is het vorenstaande in aanmerking nemend en de wederzijdse belangen van partijen afwegend niet van oordeel dat zich de situatie voordoet dat het verlenen van ontslag van instantie in strijd komt met beginselen van een goede procesorde, noch dat zich enige andere reden voordoet om het verzochte ontslag af te wijzen.
2.5
Het hof overweegt in dat verband dat [appellant] aan zijn vorderingen weliswaar grotendeels hetzelfde ten grondslag heeft gelegd als aan zijn verweer tegen de vorderingen van [geïntimeerde] –namelijk dat [geïntimeerde] heeft verzwegen dat een vorig café van hem op last van de burgemeester voor de duur van drie maanden gesloten is geweest en dat het [geïntimeerde] daarom op voorhand duidelijk was dat de verhuurder nimmer aan een indeplaatsstelling zou meewerken-, maar dat daarmee de band tussen de vorderingen in conventie en in reconventie nog niet zodanig is dat het toewijzen van het verzoek om ontslag van instantie strijdig zou zijn met een goede procesorde. Daarbij overweegt het hof dat een ontslag van instantie nog niet met zich brengt dat [appellant] zijn beroep op verrekening als verweer tegen de vorderingen van [geïntimeerde] verliest, nu de vordering van [geïntimeerde] op [appellant] nog zal moeten worden afgewikkeld in het kader van de schuldsanering.
2.6
Voorts heeft [geïntimeerde] gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van [appellant] en is het hof niet van oordeel dat de vorderingen van [appellant] aanstonds toewijsbaar zijn. Voor zover zijn vorderingen al (gedeeltelijk) toewijsbaar zouden zijn, zullen daarvoor naar verwachting eerst nadere proceshandelingen moeten worden verricht, zoals een aktenwisseling en/of (getuigen)bewijslevering.
Nu [appellant] geen zekerheid heeft aangeboden voor de voldoening van de proceskosten die daaraan verbonden zullen zijn, dient het belang van [geïntimeerde] om in deze procedure geen (verdere) kosten te hoeven maken waarvoor geen verhaal zal blijken te zijn, te prevaleren.
2.7
De beslissing over de kosten van de procedure valt onder de bij tussenarrest van
19 juli 2016 uitgesproken schorsing, zodat het hof daarover geen nadere beslissing zal geven.
3. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
- ontslaat [geïntimeerde] van instantie ten aanzien van de door [appellant] (in reconventie) jegens [geïntimeerde] ingestelde vorderingen.
Dit arrest is gewezen door mr. O.E. Mulder, mr. A.E.F. Hillen en mr. J.H. Kuiper, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
25 oktober 2016.