ECLI:NL:GHARL:2016:8560

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
200.176.434/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eiswijziging in echtscheidingsprocedure met betrekking tot woning en vermogenspolis

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 oktober 2016, gaat het om een hoger beroep in een echtscheidingsprocedure tussen twee gewezen echtgenoten. De man, appellant, heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld om een echtscheidingsconvenant te wijzigen, dat op 19 januari 2010 was overeengekomen. Dit convenant stipuleerde dat de gezamenlijke woning en de hypotheekschuld gemeenschappelijk zouden blijven totdat de vrouw deze over kon nemen. De man vorderde dat het convenant op grond van onvoorziene omstandigheden zou worden gewijzigd, zodat de woning en de hypotheekschuld tot 12 maart 2015 gemeenschappelijk zouden blijven. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

In het hoger beroep heeft de vrouw haar eis vermeerderd door te vorderen dat de man zijn medewerking verleent aan het wijzigen van de tenaamstelling van de aan de woning gekoppelde vermogenspolis. Daarnaast heeft zij haar subsidiaire vordering gewijzigd, waarbij zij nu een hogere vraagprijs voor de woning eist. De man heeft bezwaar gemaakt tegen deze eisvermeerderingen, stellende dat deze zouden leiden tot onredelijke vertraging van het geding en dat hij niet in staat zou zijn zich adequaat te verdedigen.

Het hof heeft geoordeeld dat de eisvermeerderingen van de vrouw tijdig zijn ingediend en dat deze geen onredelijke vertraging van het geding met zich meebrengen. Het hof verwierp de bezwaren van de man en oordeelde dat de gewijzigde eis in lijn ligt met het eerder gevoerde partijdebat. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor verdere procedurele stappen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.176.434/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/376101 / HL ZA 14-252)
rolbeschikking van de eerste enkelvoudige kamer van 25 oktober 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
de man,
advocaat: mr. R. Zwiers, kantoorhoudend te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
de vrouw,
advocaat: mr. W.F. Wienen, kantoorhoudend te Almere.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 3 november 2015 hier over.
1.2
In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast. Deze comparitie is gehouden op 10 december 2015. Op 18 maart 2016 heeft de voortzetting van de comparitie van partijen plaatsgevonden. De opgemaakte processen-verbaal maken deel uit van de stukken.
1.3
Het verdere verloop blijkt uit:
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord, tevens inhoudende vermeerdering/aanvulling van eis in reconventie (met producties),
- de akte uitlating producties en vermeerdering van eis.
1.4
Vervolgens heeft de man de stukken overgelegd en heeft het hof op één dossier een datum voor de rolbeslissing bepaald.
1.5
De man vordert in het (principaal) hoger beroep - kort samengevat - vernietiging van het vonnis van 10 juni 2015 en toewijzing van de in eerste aanleg ingestelde vorderingen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding in beide instanties.
1.6
De vrouw vordert bij wijze van vermeerdering van eis de man te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van het arrest mee te werken aan het wijzigen van de tenaamstelling en adresgegevens van de aan de woning gekoppelde SNS Persoonlijk Vermogenspolis, zulks op straffe van een dwangsom, alsmede bij het (gedeeltelijke) slagen van de grieven van de man en/of het (gedeeltelijk) toewijzen van de vorderingen van de man te bepalen dat de woning voor de duur van drie jaar onverdeeld wordt gelaten, subsidiair dat de woning over drie jaar te koop wordt gezet, waarbij de vraagprijs niet lager is dan € 195.000,- en de laatprijs niet lager zal zijn dan € 185.000,-, met dien verstande dat indien de woning na een jaar te koop te hebben gestaan niet verkocht is, de vraagprijs verlaagd dient te worden naar € 185.000,- en de laatprijs naar € 175.000,-.

2.Aanduiding van het geschil

2.1
Het gaat in deze zaak - kort gezegd - om het volgende. Partijen zijn gewezen echtgenoten. Op 19 januari 2010 zijn zij een echtscheidingsconvenant overeengekomen. In dit convenant zijn partijen (onder andere) overeengekomen dat de gezamenlijke woning en de hypotheekschuld gemeenschappelijk blijven tot het moment dat de vrouw deze over kan nemen.
2.2
De man heeft in eerste aanleg gevorderd dat het convenant op grond van onvoorziene omstandigheden wordt gewijzigd, in die zin dat de woning en de daarop rustende hypothecaire schuld gemeenschappelijk blijven tot 12 maart 2015. De man vorderde voorts de vrouw te veroordelen binnen zeven dagen na 12 maart 2015 en na betekening van het vonnis haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning waarbij een vraagprijs gehanteerd diende te worden van € 180.000,- en een laatprijs vanaf € 165.000,-, terwijl, indien de woning na zes maanden te koop te hebben gestaan niet verkocht is, de vraagprijs verlaagd dient te worden naar € 170.000,- met een laatprijs van € 155.000,-.
2.3
De vrouw heeft in voorwaardelijke reconventie bij (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van de man primair gevorderd te bepalen dat de woning op grond van artikel 3:178 lid 3 BW voor de duur van drie jaar onverdeeld wordt gelaten, subsidiair dat de woning over drie jaar te koop wordt gezet waarbij de verkoopprijs niet lager dan € 180.000,- zal zijn en de laatprijs van € 170.000,- zal gelden, met dien verstande dat indien de woning na een jaar te koop te hebben gestaan niet verkocht is, de vraagprijs verlaagd wordt naar € 175.000,- en de laatprijs naar € 165.000,-.
2.4
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep de vorderingen van de man afgewezen. De voorwaardelijke reconventionele vordering van de vrouw is om die reden onbesproken gebleven.

3.De motivering van de beslissing

3.1
De vrouw heeft in hoger beroep haar eis vermeerderd, in zoverre dat zij thans vordert de man te veroordelen zijn medewerking te verlenen bij het wijzigen van de tenaamstelling van de aan de woning gekoppelde vermogenspolis. Voorts heeft de vrouw haar subsidiaire voorwaardelijke reconventionele vordering in zoverre gewijzigd dat zij bij verkoop van de woning vordert dat de vraagprijs niet lager zal zijn dan € 195.000,-, met een laatprijs van € 185.000,-, terwijl indien de woning na een jaar te koop te hebben gestaan nog niet is verkocht voornoemde bedragen dienen te worden verlaagd naar € 185.000,-, respectievelijk € 175.000,-.
3.2
Op grond van artikel 130 lid 1 Rv juncto artikel 353 lid 1 komt aan de vrouw de bevoegdheid toe haar eis of de gronden daarvan te wijzigen. De toelaatbaarheid van een eiswijziging moet, zo nodig ambtshalve, mede worden beoordeeld in het licht van de herstelfunctie van het hoger beroep. De eiswijziging mag niet in strijd komen met de eisen van een goede procesorde. Dat is onder meer het geval indien de eiswijziging leidt tot onredelijke vertraging van het geding en/of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging.
De bevoegdheid om de eis of de gronden daarvan te wijzigen is in hoger beroep in die zin beperkt, dat de eiswijziging niet later dan bij memorie van grieven of antwoord dient plaats te vinden. Dit geldt ook als de vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijk eiser is gesteld.
3.3
De man heeft bezwaar gemaakt tegen de door de vrouw voorgestane eisvermeerderingen. Ten aanzien van de wijziging van haar voorwaardelijke reconventionele vordering betoogt de man dat de vrouw heeft nagelaten te onderbouwen dat de prijs van vergelijkbare woningen als die waarin de vrouw thans woonachtig is in het afgelopen jaar met tenminste € 15.000,- zijn gestegen en dat de vrouw met deze wijziging enkel beoogt te bereiken dat de woning voorlopig niet verkocht zal worden.
Ten aanzien van de vordering van de vrouw dat de tenaamstelling van de vermogenspolis wordt gewijzigd is de man van mening dat de vrouw hiermee een volledig nieuw geschilpunt introduceert waardoor deze eisvermeerdering leidt tot een onredelijke vertraging van het geding. Daarbij heeft de man in dit stadium van het geding geen gelegenheid meer zich tegen de vermeerderde eis (met producties) te verweren. De man stelt voorts dat de eisvermeerdering in strijd is met de goede procesorde nu hem een feitelijke instantie wordt ontnomen en dat aan de vermeerderde eis bovendien iedere grondslag ontbreekt.
3.4
Het hof stelt voorop dat de eisvermeerderingen van de vrouw tijdig zijn geschied, nu de vrouw haar eisvermeerderingen in de memorie van antwoord heeft opgenomen en toegelicht. Het geding in hoger beroep wordt in zoverre dan ook niet vertraagd door de eisvermeerderingen.
3.5
Voor zover in de bezwaren van de man inhoudelijke argumenten besloten liggen die erop neerkomen dat niet voor toewijzing in aanmerking komt hetgeen de vrouw thans meer of anders vordert dan in eerste aanleg, gaat dit de grenzen van dit incident te buiten. Het hof zal deze stellingen van de man betrekking bij de beoordeling in de hoofdzaak.
3.6
Ten aanzien van de vordering van de vrouw de tenaamstelling van de vermogenspolis te wijzigen overweegt het hof dat, anders dan de man stelt, van een ontoelaatbare uitbreiding van het partijdebat als gevolg van de vermeerderde vordering, niet kan worden gesproken nu de vermeerderde vordering in het verlengde ligt van het in eerste aanleg gevoerde partijdebat en aan deze vordering geen andere rechtsverhouding ten grondslag ligt. Wel bevat de memorie van antwoord (zonder dat dit als zodanig is benoemd door de vrouw) een incidenteel hoger beroep, nu met de vermeerderde eis een wijziging van het dictum wordt beoogd. De man zal derhalve nog de gelegenheid krijgen bij memorie van antwoord in incidenteel appel te reageren op de vermeerderde vordering van de vrouw. In zoverre wordt de man dan ook niet onredelijk bemoeilijkt in zijn verdediging.
3.7
Voor zover de man nog heeft gesteld dat hem door de eisvermeerdering een feitelijke instantie wordt onthouden, oordeelt het hof dat aan het wettelijk stelsel inherent is dat op de gewijzigde eis slechts door het hof als feitelijke instantie recht wordt gedaan. Het gemis van een feitelijke instantie is op zichzelf dan ook niet doorslaggevend.
3.8
Gelet op het vorenstaande ziet het hof geen aanleiding voor het oordeel dat de man door de eisvermeerderingen van de vrouw in zijn verdediging wordt bemoeilijkt en/of dat het geding er onredelijk door zal worden vertraagd. Ook ambtshalve ziet het hof geen grond voor een dergelijk oordeel.
3.9
De conclusie luidt dat het verzet van de man tegen de eisvermeerderingen zal worden verworpen. Het hof zal in hoger beroep derhalve recht doen op de vermeerderde eis van de vrouw.
3.1
De (hoofd)zaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
De beslissing
De rolraadsheer:
verwerpt de bezwaren van de man tegen de eisvermeerdering van de vrouw;
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 6 december 2016voor memorie van antwoord in incidenteel appel.
Deze rolbeschikking is gegeven door mr. J.H. Kuiper, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 25 oktober 2016 in bijzijn van de griffier.