In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 2005 werd gehandhaafd. De Inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd op basis van een nieuw feit, namelijk dat er sprake was van een structurele verliessituatie. Belanghebbende betwistte dit en stelde dat zijn onderneming, [F], een bron van inkomen vormde, en dat hij aanloopverliezen in aftrek kon brengen. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat belanghebbende en zijn echtgenote [E] sinds 2003 een onderneming exploiteerden, die zich richtte op het helpen van mensen met het vinden van werk en later op online logopedie. De Inspecteur betwistte echter dat er in de jaren 2003 tot en met 2009 sprake was van een bron van inkomen, gezien de aanzienlijke verliezen die de onderneming had geleden. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht de activiteiten van [F] niet als bron van inkomen had aangemerkt, omdat er geen uitzicht was op winstgevendheid. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Inspecteur om bij het vaststellen van een aanslag uit te gaan van de juistheid van de door de belastingplichtige verstrekte gegevens, maar ook dat hij verplicht is tot nader onderzoek als er reden is om aan de juistheid van die gegevens te twijfelen. In dit geval was er geen aanleiding voor de Inspecteur om te twijfelen aan de gegevens die door belanghebbende waren verstrekt, en daarom was de navorderingsaanslag gerechtvaardigd.