Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak betreft het een hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding. Partijen, een man en een vrouw, zijn op 12 november 1969 gehuwd in gemeenschap van goederen. De vrouw heeft op 28 oktober 2014 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna het huwelijk op 25 februari 2016 is ontbonden. De rechtbank Gelderland heeft op 21 december 2015 een beschikking gegeven over de verdeling van de gemeenschap van goederen, waartegen de man in hoger beroep is gegaan.
De man heeft vier grieven ingediend. Grief I betreft de peildatum voor de verdeling van de saldi van de bankrekeningen op naam van de vrouw. Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte is afgeweken van de peildatum van 27 oktober 2014. Grief II betreft de door de vrouw ontvangen erfenis, die volgens de man niet buiten de verdeling kan blijven. Het hof oordeelt dat de vrouw de erfenis onder een uitsluitingsclausule heeft verkregen en dat deze niet in de verdeling betrokken kan worden. Grief III betreft de beleggingsrekeningen, waarbij de man verzoekt om verkoop en verdeling van de opbrengst. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de waarde van de portefeuille is gedaald. Grief IV betreft de eigenaarslasten van de voormalige echtelijke woning, waar het hof oordeelt dat de man niet heeft aangetoond dat hij deze lasten heeft voldaan.
Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de verdeling van de saldi van de bankrekeningen en bepaalt dat de man aan de vrouw een bedrag van € 49.109,- dient te voldoen. De overige beslissingen van de rechtbank worden bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.