ECLI:NL:GHARL:2016:9004

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
10 november 2016
Zaaknummer
200.188.014
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en uitsluitingsclausule in echtscheidingsprocedure

In deze zaak betreft het een hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding. Partijen, een man en een vrouw, zijn op 12 november 1969 gehuwd in gemeenschap van goederen. De vrouw heeft op 28 oktober 2014 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna het huwelijk op 25 februari 2016 is ontbonden. De rechtbank Gelderland heeft op 21 december 2015 een beschikking gegeven over de verdeling van de gemeenschap van goederen, waartegen de man in hoger beroep is gegaan.

De man heeft vier grieven ingediend. Grief I betreft de peildatum voor de verdeling van de saldi van de bankrekeningen op naam van de vrouw. Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte is afgeweken van de peildatum van 27 oktober 2014. Grief II betreft de door de vrouw ontvangen erfenis, die volgens de man niet buiten de verdeling kan blijven. Het hof oordeelt dat de vrouw de erfenis onder een uitsluitingsclausule heeft verkregen en dat deze niet in de verdeling betrokken kan worden. Grief III betreft de beleggingsrekeningen, waarbij de man verzoekt om verkoop en verdeling van de opbrengst. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de waarde van de portefeuille is gedaald. Grief IV betreft de eigenaarslasten van de voormalige echtelijke woning, waar het hof oordeelt dat de man niet heeft aangetoond dat hij deze lasten heeft voldaan.

Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de verdeling van de saldi van de bankrekeningen en bepaalt dat de man aan de vrouw een bedrag van € 49.109,- dient te voldoen. De overige beslissingen van de rechtbank worden bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.188.014
(zaaknummers rechtbank Gelderland 272832 en 283250)
beschikking van 10 november 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P.A.W. Eskens te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.C.D. Bos te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 december 2015, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 16 maart 2016;
- het verweerschrift met vier bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Eskens van 12 september 2016 met vier bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Bos van 19 september 2016 met vijf bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Eskens van 28 september 2016 met één bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 september 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn op 12 november 1969 gehuwd in gemeenschap van goederen. De vrouw heeft op 28 oktober 2014 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk van partijen is op 25 februari 2016 ontbonden door inschrijving van de (echtscheidings)beschikking van 21 december 2015 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover hier van belang, de verdeling van de gemeenschap van goederen vastgesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen die op 28 oktober 2014 is ontbonden door indiening door de vrouw van een verzoek tot echtscheiding.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief I ziet op de peildatum van de verdeling van de saldi van de bankrekeningen op naam van de vrouw. Grief II ziet op de door de vrouw ontvangen erfenis. Grief III ziet op de verdeling van de beleggingsrekeningen van partijen. Grief IV ziet op de betaling van de eigenaarslasten van de voormalige echtelijke woning. De man heeft zijn verzoek tevens vermeerderd met de verdeling van de lasten van het perceel bosgrond. De man verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt:) voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
1. de banksaldi van de vrouw per 27 oktober 2014 tussen partijen gelijkelijk dienen te worden verdeeld;
2. de door de vrouw ontvangen erfenis bij de verdeling van haar banksaldi meegenomen dient te worden;
3. de beleggingsrekeningen van partijen zullen worden verkocht en de opbrengst minus de verkoop- en beheerskosten en service fee van de banken tussen partijen zal worden verdeeld, uiterlijk twee weken na de beschikking van het hof;
4. de vrouw aan de man zal dienen te betalen de helft van de door hem betaalde kosten verband houdende met de echtelijke woning (de verzekeringskosten en de door hem betaalde OZB en rioolheffing eigenaarsdeel) vanaf 27 oktober 2014 tot aan de datum van de overdracht van de woning aan hem, derhalve tot 29 februari 2016, alsmede de helft van de door hem betaalde OZB eigenaar/gebruiker voor de bosgrond vanaf 27 oktober 2014 tot aan de datum van de overdracht van de bosgrond op 29 februari 2016 en de volledige aanslag OZB over de periode van 29 februari 2016 tot en met 31 december 2016,
kosten rechtens.
4.3
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep, dan wel deze verzoeken van de man af te wijzen, indien nodig onder verbetering van gronden.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man stelt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte voor de verdeling van de saldi van de bankrekeningen op naam van de vrouw is uitgegaan van de saldi per 9 december 2014 en niet van 27 oktober 2014, zijnde de peildatum voor de bankrekeningen op naam van de man en op beider naam. Volgens de man is er geen enkele reden om op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid af te wijken van de peildatum van 27 oktober 2014. De vrouw betwist dat. Volgens de vrouw is een afwijking van de peildatum ten aanzien van de saldi van de bankrekeningen op haar naam gerechtvaardigd, aangezien zij in de periode vanaf 27 oktober 2014 tot 9 december 2014 bij gebreke van ontvangst van haar deel van het pensioen van de man haar spaargelden heeft moeten aanspreken om te kunnen voorzien in haar kosten van levensonderhoud.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Uit de bestreden beschikking blijkt dat de reden waarom de rechtbank is afgeweken van de peildatum van 27 oktober 2014 ten aanzien van de bankrekeningen op naam van de vrouw is gelegen in het feit dat de man in de periode van
27 oktober 2014 tot 9 december 2014 niet de helft van zijn pensioen heeft overgemaakt aan de vrouw. Gelet op de door de man overgelegde jaaropgaven 2014 betreffende zijn pensioenen bij Delta Lloyd Bank N.V., Aegon Levensverzekering N.V. en Stichting Pensioenfonds Grontmij had de vrouw recht op afgerond € 808,- bruto per maand vanaf
27 oktober 2014. De man heeft op de mondelinge behandeling bij dit hof verklaard dat hij op
1 maart 2016 alsnog een bedrag van € 1.353,65, zijnde de helft van zijn pensioenaanspraken in de periode van 27 oktober 2014 tot 9 december 2014, heeft overgemaakt naar een bankrekening op naam van de vrouw.
Gelet op het vorenstaande is het naar het oordeel van het hof niet redelijk om af te wijken van de peildatum van 27 oktober 2014, zoals deze datum ook geldt voor de bankrekeningen op naam van de man en voor de bankrekeningen op beider naam. Dat de vrouw in voormelde periode nog niet de beschikking had over de pensioenuitkering van € 808,- bruto per maand om in haar kosten van levensonderhoud te voorzien staat niet in verhouding tot het verschil aan saldi per 9 december 2014 ten opzichte van 27 oktober 2014. Dit betreft - zoals hieronder blijkt - een verschil van € 15.237,-. Grief I slaagt.
Dit betekent dat het hof de saldi van de bankrekeningen van de vrouw op de peildatum
27 oktober 2014 zal vaststellen. Ten aanzien van deze bankrekeningen gaat het hof uit van de volgende (afgeronde) bedragen:
- ABN AMRO Bank N.V., rekening [rekeningnummer]: € 2.328,-;
- ABN AMRO Bank N.V., spaarrekening [rekeningnummer]: € 58.421,-;
- ABN AMRO Bank N.V., betaalrekening [rekeningnummer]: € 636,-.
In totaal bedroeg het saldo op de bankrekeningen op naam van de vrouw € 61.385,-. Niet in geschil is dat het saldo van de bankrekeningen op naam van de man op peildatum 27 oktober 2014 € 142.672,- bedroeg.
5.3
In zijn tweede grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door de vrouw ontvangen erfenis buiten de verdeling dient te blijven, omdat sprake is van een uitsluitingsclausule. De man bestrijdt niet dat sprake was van een erfenis verkregen onder een uitsluitingsclausule, maar hij stelt dat de vrouw de door haar in 2009 ontvangen erfenis van € 16.931,- al ruimschoots heeft uitgegeven. De vrouw betwist dat. Zij voert aan dat zij op 29 februari 2012 op haar privérekening een bedrag van € 16.931,- uit de nalatenschap van haar oom heeft ontvangen en dat zij op 22 maart 2012 een bedrag van
€ 17.000,- heeft overgemaakt op haar spaarrekening. De vraag of zij het bedrag heeft opgesoupeerd is volgens de vrouw niet van belang. Het gaat erom dat zij, de vrouw, de erfenis onder een uitsluitingsclausule heeft verkregen en het bedrag van deze erfenis vervolgens op een spaarrekening op haar naam is gestort. Voorts blijkt, indien de vraag of zij het bedrag heeft opgesoupeerd wel van belang is, dat zij haar spaargelden in de periode tussen 22 maart 2012 en 27 oktober 2014 minimaal heeft aangesproken, aldus de vrouw.
5.4
Het hof overweegt als volgt. De vraag of de ontvangen erfenis door de vrouw is opgesoupeerd is van belang. De vrouw heeft echter door middel van het overleggen van bankafschriften voldoende aangetoond dat nauwelijks stortingen op of opnamen van haar spaarrekening hebben plaatsgevonden. Daarmee is genoegzaam komen vast te staan dat zij de door haar ontvangen erfenis niet heeft opgesoupeerd. Nu sprake is van een erfenis verkregen onder een uitsluitingsclausule dient alvorens het saldo op de spaarrekening op naam van de vrouw in de verdeling per peildatum van 27 oktober 2014 wordt betrokken eerst een bedrag van € 16.931,- daarop in mindering worden gebracht, waarna het restant bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld. Grief II faalt.
Gelet op hetgeen is overwogen ten aanzien van grief I en II betekent dit dat de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 71.336,- en de vrouw een bedrag van € 22.227,- aan de man. Per saldo dient de man aan de vrouw € 49.109,- te voldoen.
5.5
Met zijn derde grief richt de man zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de beleggingsrekeningen aan hem zullen worden toebedeeld en dat hij de helft van de waarde van de beleggingsrekening per datum beschikking, zijnde 21 december 2015, aan de vrouw zal moeten voldoen. De man stelt dat het redelijk en billijk is dat de beleggingsportefeuille zal worden verkocht en dat de opbrengst minus de gemaakte en nog te maken bank- en verkoopkosten tussen partijen zal worden gedeeld. Volgens de man fluctueren de koersen van de belegde fondsen enorm. Per 31 december 2015 bedroeg de totale waarde van de beleggingsportefeuille ongeveer € 179.000,-. Op 8 maart 2016 bedroeg die waarde nog maar € 142.000,-. De man is van mening dat het volstrekt onredelijk is om hem alleen te belasten met het koersverlies. Volgens de vrouw onderbouwt de man zijn stelling dat de waarde van de beleggingsportefeuille is gedaald niet. Bovendien had de man zelf, na de bestreden beschikking, na betaling van de helft van de waarde aan haar, de beleggingsportefeuille kunnen verkopen, aldus de vrouw.
5.6
Het hof stelt voorop dat de echtscheiding van partijen nu eenmaal een ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap en een verdeling van de beleggingsportefeuille met zich brengt en dat die verdeling op enig moment geëffectueerd moet worden. De rechtbank heeft bepaald dat die verdeling tegen de waarde van 21 december 2015 moet plaatsvinden. De man heeft er echter niet voor gekozen om de beleggingsportefeuille rond die datum te verkopen. Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende onderbouwd dat en waarom de totale waarde van de beleggingsportefeuille na 21 december 2015 enorm zou zijn gedaald en dat hij aldus volledig wordt belast met koersverlies. Uit de stukken blijkt dat de man voorheen één beleggingsrekening had bij ING Bank N.V. met nummer [rekeningnummer]. De waarde van deze portefeuille was op 1 oktober 2015 € 92.424,01, op 31 december 2015 € 95.503,43 en op
8 maart 2016 € 94.733,69. Gelet op het vorenstaande is de waarde van deze portefeuille dus niet (enorm) gedaald. Daarnaast had de man een beleggingsrekening bij ABN AMRO bank N.V. met een waarde op 31 december 2015 van € 84.135,28. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat hij deze beleggingsrekening bij ABN AMRO Bank N.V. heeft ondergebracht bij ING Bank N.V.. De man heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de beleggingsrekening bij ABN AMRO Bank N.V. is opgeheven. Uit de stukken blijkt alleen dat de man nog twee andere beleggingsrekeningen heeft bij ING Bank N.V. met nummer [rekeningnummer] en [rekeningnummer], respectievelijk met een waarde per 8 maart 2016 van
€ 22.606,90 en € 24.372,63, in totaal € 46.979,53. Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende kunnen verklaren en onderbouwen waarom de waarde van de portefeuille bij ABN AMRO Bank N.V. van € 84.135,28 binnen ruim twee maanden met bijna de helft zou zijn verminderd door het onderbrengen van deze portefeuille bij ING Bank N.V. Gelet op het vorenstaande is het hof dan ook van oordeel dat grief III faalt.
5.7
In zijn vierde grief stelt de man dat de vrouw, nu tijdens het huwelijk sprake was van een gemeenschap van goederen, mede hoofdelijk aansprakelijk is voor alle eigenaarslasten van de voormalige echtelijke woning en de vrouw die schulden voor de helft dient te dragen. Nu deze woning op 29 februari 2016 aan hem is geleverd, is het volgens de man redelijk dat de vrouw in de eigenaarslasten bijdraagt in de periode vanaf 27 oktober 2014 tot 29 februari 2016. Voorts is het redelijk dat de vrouw vanaf 27 oktober 2014 tot 29 februari 2016 voor de helft bijdraagt in de door hem betaalde en/of te betalen onroerende zaakbelasting eigenaar/ gebruiker van het perceel bosgrond, dat op 29 februari 2016 aan de vrouw is geleverd. Bovendien dient de vrouw de volledige aanslag onroerende zaakbelasting van het perceel bosgrond over de periode 29 februari 2016 tot en met 31 december 2016 aan hem te voldoen, aldus de man.
5.8
Uit de door partijen getekende akte van verdeling van 29 februari 2016 blijkt dat partijen nadere afspraken hebben gemaakt over de baten en lasten met betrekking tot de voormalige echtelijke woning en het perceel bosgrond. Partijen zijn overeengekomen dat alle baten en lasten met betrekking tot de voormalige echtelijke woning en het perceel bosgrond met ingang van 27 oktober 2014 ten bate respectievelijk ten laste komen van de desbetreffende verkrijger. Grief IV faalt derhalve voor zover deze ziet op de lasten met betrekking tot de voormalige echtelijke woning. Nu de man niet heeft onderbouwd dat hij eigenaarslasten met betrekking tot het perceel bosgrond heeft voldaan, zal het hof zijn verzoek ter zake tot betaling van de helft van die lasten afwijzen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, deels bekrachtigen en deels vernietigen, en beslissen als hierna zal worden vermeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
21 december 2015, wat betreft de beslissing ten aanzien van de verdeling van de saldi van de bankrekeningen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw in verband met de verdeling van de saldi van de bankrekeningen dient te voldoen een bedrag van € 49.109,-;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Stolwerk, A. Smeeïng-van Hees en
K.J. Haarhuis, en is op 10 november 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.