ECLI:NL:GHARL:2016:9005

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
10 november 2016
Zaaknummer
200.188.366
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een kind in het kader van familierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning van een kind. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Gelderland verzocht om de erkenning van het kind door de vader te weigeren. De vader had op zijn beurt verzocht om vervangende toestemming om het kind te mogen erkennen, wat door de rechtbank was toegewezen. De moeder was het hier niet mee eens en heeft drie grieven ingediend in hoger beroep.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de mondelinge behandeling op 29 september 2016 heeft plaatsgevonden. De moeder heeft psychische klachten en is onder behandeling bij een psycholoog. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder een positieve ontwikkeling doormaakt, maar dat de conflicten tussen de ouders en de provocaties van de vader op sociale media het vertrouwen van de moeder in de vader hebben geschaad. Het hof heeft echter geoordeeld dat de emotionele bezwaren van de moeder tegen de erkenning onvoldoende zijn om de verzochte vervangende toestemming te weigeren.

Het hof heeft de belangen van de vader, de moeder en het kind afgewogen. Het belang van het kind om te weten wie zijn vader is en dat zijn familierechtelijke relatie juridisch wordt erkend, is door het hof als groot belang aangemerkt. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de vader vervangende toestemming is verleend om het kind te erkennen. De beslissing is genomen in het belang van het kind, waarbij de emotionele en psychologische ontwikkeling van het kind voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.188.366
(zaaknummer rechtbank Gelderland 284820)
beschikking van 10 november 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. van Oers te Nijmegen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.T.N. Whiterod te Utrecht.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
mr. L.H.C. van Sommeren,
advocaat te Nijmegen,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator van na te noemen [kind],
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 10 augustus 2015 en 23 december 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 12, ingekomen op 22 maart 2016;
- het verweerschrift;
- een brief van de bijzondere curator van 31 mei 2016;
- een brief van de bijzondere curator van 7 juni 2016;
- een journaalbericht van mr. Van Oers van 15 september 2016 met productie 13.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 september 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen. Verder is de bijzondere curator in persoon verschenen. Met instemming van een ieder is aan een stagiaire van het kantoor van de bijzondere curator bijzondere toegang tot de zitting verleend.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de inmiddels beëindigde relatie van partijen is op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] [kind], verder te noemen: [kind], geboren. [kind] woont bij de moeder, die van rechtswege het gezag over hem heeft.
3.2
Bij verzoekschrift van 5 juni 2015 en aanvullend verzoekschrift van 17 november 2015 heeft de vader de rechtbank verzocht:
- hem vervangende toestemming te verlenen om [kind] te mogen erkennen;
- te bepalen dat de achternaam van [kind] na erkenning Keene zal zijn; en
- een omgangsregeling tussen hem en [kind] vast te stellen.
3.3
Bij beschikking van 10 augustus 2015 heeft de rechtbank mr. Van Sommeren benoemd tot bijzondere curator over [kind].
3.4
Bij de bestreden (deel)beschikking van 23 december 2015 heeft de rechtbank de vader vervangende toestemming tot erkenning van [kind] verleend, onder aanhouding van iedere verdere beslissing de raad opgedragen een onderzoek in te stellen en advies uit te brengen over de (on)mogelijkheden van een omgangsregeling tussen [kind] en de vader en voorts het meer of anders verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil de door de rechtbank aan de vader verleende vervangende toestemming om [kind] te erkennen.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
23 december 2015. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, en, opnieuw beschikkende, het verzoek om vervangende toestemming voor erkenning alsnog af te wijzen.
4.3
De vader heeft verweer gevoerd. Hij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep, dan wel het hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:204 lid 1 aanhef en onder c. van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de vader [kind] slechts erkennen met voorafgaande schriftelijke toestemming van de moeder.
5.2
Niet in geschil is dat de vader de verwekker is van [kind].
5.3
In geval de toestemming van de moeder tot erkenning door de vader ontbreekt, kan op grond van artikel 1:204 lid 3 BW op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen deze toestemming door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is; of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
Hierbij dient een afweging te worden gemaakt van de belangen van betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking.
Daarbij zal het belang van de vader bij en zijn aanspraak op erkenning moeten worden afgewogen tegen het belang van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind en van het kind bij niet-erkenning. Van schade aan het belang van het kind in de zin van artikel 1:204 lid 3 BW is slechts sprake indien ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s ontstaan dat het kind wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Een zekere emotionele weerstand van de moeder is onvoldoende om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, indien duidelijk wordt dat de weerstand van de moeder negatieve gevolgen voor de positie van het kind met zich brengt.
5.4
Het hof is met de rechtbank, de bijzondere curator en de raad van oordeel dat het verzoek van de vader hem vervangende toestemming te verlenen tot de erkenning van [kind] als zijn kind dient te worden toegewezen. Het hof verwijst daarvoor naar de motivering van de rechtbank, neemt deze na eigen onderzoek over, maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
Het hof stelt vast dat de moeder psychische klachten heeft waarvoor zij onder behandeling staat bij een psycholoog. De moeder maakt inmiddels een positieve ontwikkeling door. Door de conflicten in het verleden tussen de ouders en de provocaties van de vader op facebook is het vertrouwen van de moeder in de vader geschaad. Het hof is er evenwel niet van overtuigd geraakt dat de feiten en de omstandigheden die de moeder betreffen in overwegende dan wel belangrijke mate gekoppeld zijn aan en/of in negatieve zin verder beïnvloed worden door erkenning en wel zodanig dat daardoor de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [kind] of de belangen van [kind] zouden worden geschaad. De onrust en stress die de moeder ervaart komt niet alleen voort uit de verstoorde relatie tussen de ouders, maar wordt mede veroorzaakt door de relatie van de moeder met haar familie en de invloed daarvan op de relatie tussen de ouders. Het hof acht de emotionele bezwaren die de moeder heeft tegen erkenning van [kind] door de vader, gelet op de criteria in de wet, onvoldoende reden om de verzochte vervangende toestemming te weigeren. Nu er ook voor het overige geen aanwijzingen zijn dat ten gevolge van de erkenning voor [kind] reële risico’s zijn dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling, en het hof het voor [kind] van groot belang acht te weten wie zijn vader is en dat zijn familierechtelijke relatie ook in juridische zin wordt bevestigd, is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader terecht is toegewezen.
5.5
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover het de aan de vader verleende vervangende toestemming tot erkenning van [kind] betreft, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 23 december 2015, voor zover deze betreft de aan de vader verleende vervangende toestemming om [kind] te erkennen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.J. Haarhuis, A. Smeeïng-van Hees en
M.J. Stolwerk, en is op 10 november 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.