ECLI:NL:GHARL:2016:9065

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
14 november 2016
Zaaknummer
200.189.186/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en de impact op de ontwikkeling van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die op 11 januari 2016 het gezag van de moeder had beëindigd op verzoek van de raad voor de kinderbescherming. De kinderen, geboren in 2003 en 2004, hebben een belaste voorgeschiedenis, waaronder uithuisplaatsingen en hechtingsproblematiek. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is geweest om de zorg voor de kinderen op zich te nemen binnen een aanvaardbare termijn, maar heeft ook overwogen dat de negatieve gevolgen van een gezagsbeëindiging voor de kinderen aanzienlijk zouden zijn. Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en geconcludeerd dat het in hun belang is om de stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie te waarborgen door het gezag van de moeder niet te beëindigen. De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en het verzoek van de raad wordt afgewezen. De kosten van het geding worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.189.186/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/396052 / FL RK 15-1477)
beschikking van 8 november 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.C. Milani te Lelystad,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Lelystad,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de voogd,

2.[de gezinshuishouders] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: de gezinshuisouders.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 11 januari 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 11 april 2016;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Milani van 15 juli 2016 met productie(s).
2.2
De minderjarigen [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2003, en [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2004, hebben bij afzonderlijke brieven van 5 oktober 2016 aan het hof hun mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 11 oktober 2016 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Hoewel behoorlijk opgeroepen is (zonder bericht) namens de raad niemand verschenen. Namens de voogd is verschenen mevrouw [C] . Met instemming van iedereen is aan mevrouw [D] van
[E] , begeleidster van de moeder, bijzondere toegang verleend om de zitting bij te wonen.

3.De vaststaande feiten

3.1
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn geboren uit de relatie van de moeder en [F] (hierna: de vader). De vader is [in] 2005 overleden. Tot de bestreden beschikking was de moeder alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben vanaf medio 2007 tot de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking van 11 januari 2016 onder toezicht gestaan van (thans) de voogd. Tijdens genoemde periode was ten aanzien van zowel [de minderjarige1] als ook [de minderjarige2] tevens een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van kracht.
3.3
[de minderjarige1] verblijft sinds 10 augustus 2015 bij de gezinshuisouders. [de minderjarige2] is daar in april van dit jaar ook komen wonen.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd.

4.De omvang van het geschil

De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
11 januari 2016. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt de beschikking van 11 januari 2016 te vernietigen en (naar het hof begrijpt:) het inleidend verzoek van de raad af te wijzen, alsmede te bepalen dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan.
Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat - gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie - niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.4
Niet ter discussie staat dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zodanig opgroeien dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Deze ernstige bedreiging bestaat uit het feit dat zij onder meer te maken hebben met hechtingsproblematiek als gevolg van verwaarlozing, ontvoering en meerdere wisselingen van opvoedingsomgeving. Dit heeft ertoe geleid dat beide kinderen getraumatiseerd zijn geraakt.
5.5
Evenmin staat ter discussie dat de moeder niet in staat is (geweest) de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] weer op zich te nemen binnen een voor hen aanvaardbaar te achten termijn. Het perspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ligt daarom niet bij de moeder.
5.6
In het algemeen is het in het belang van kinderen die onder toezicht zijn gesteld en voor wie thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoort om door middel van een gezagsbeëindigende maatregel duidelijkheid te verschaffen over hun opvoedingsperspectief alsmede stabiliteit en continuïteit aan te brengen in hun alternatieve opvoedingssituatie.
Het hof ziet in deze bijzondere situatie echter reden om in het individuele belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] anders te beslissen en overweegt daartoe als volgt.
5.7
Buiten kijf staat dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een uitermate belaste voorgeschiedenis kennen. Hun vader is overleden toen zij nog erg jong waren. Omdat het de moeder vervolgens alleen niet lukte om de kinderen de basale zorg en veiligheid te bieden die zij nodig hadden zijn zij op vier respectievelijk driejarige leeftijd uit huis geplaatst. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben vervolgens vijf jaar in een pleeggezin gewoond. Nadat de kinderrechter in oktober 2012 had besloten dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] overgeplaatst moesten worden, omdat het pleeggezin niet (meer) voldeed, hebben de toenmalige pleegouders de kinderen ontvoerd naar Bosnië. In januari 2013 heeft de instelling die de ondertoezichtstelling uitvoerde de kinderen opgehaald uit Bosnië en in een crisispleeggezin geplaatst. Enkele maanden later zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vanuit veiligheidsoverwegingen (in verband met de schorsing van de voorlopige hechtenis van de voormalige pleegvader) met spoed overgeplaatst naar een ander crisispleeggezin. Uiteindelijk hebben zij daar ruim twee respectievelijk drie jaar gewoond. Vanwege onvoldoende aansluiting en mogelijkheden om tot verbetering te komen kon in ieder geval [de minderjarige1] daar niet blijven. Vanuit het belang van de kinderen om bij elkaar geplaatst te zijn, is nadien ook [de minderjarige2] overgeplaatst. Zo kon het gebeuren dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , thans nog maar 13 respectievelijk 12 jaar oud, bij de huidige gezinshuisouders al voor de vijfde keer in hun leven een andere opvoedingsomgeving ervaren met alle moeilijkheden en nadelige gevolgen voor hun ontwikkeling van dien.
5.8
Het hof constateert dat de extra ballast waarmee [de minderjarige1] en [de minderjarige2] spijtig genoeg sinds hun uithuisplaatsing zijn geconfronteerd grotendeels buiten de invloedsfeer van de moeder ligt. Welbeschouwd is juist de moeder de voornaamste, zo niet enige continue hechtingspersoon in het leven van de kinderen tot nu toe.
Ook al wonen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] al jaren niet meer bij de moeder, toch biedt zij de kinderen duidelijk de nodige houvast en steun. Met name sinds het aantreden van de huidige (gezins)voogd in januari 2015 oefent de moeder haar gezag ook feitelijk nog, althans weer (meer) uit. De wijze waarop de (gezins)voogd en de moeder samen het gezag over de kinderen invullen, stemt beiden tot tevredenheid. Over en weer hebben zij veel aan elkaar om tot het voor de kinderen meest optimale resultaat te komen. Zo heeft de (gezins)voogd ter zitting aangegeven dat zij ingeval van een conflict met [de minderjarige1] wel eens samen met hem naar de moeder gaat voor een driegesprek. Met behulp van de moeder lukt het de (gezins)voogd dan om [de minderjarige1] weer in het gareel te krijgen.
5.9
Ten tijde van het raadsonderzoek, resulterend in het rapport van 3 juli 2015, dat tot het ter beoordeling staande verzoek van 8 juli 2015 heeft geleid was de situatie nog wezenlijk anders. Destijds was de samenwerkingsrelatie tussen de moeder en de (gezins)voogd nog maar pril en was het huidige succes daarvan niet te voorzien. Bovendien zijn ook de feitelijke omstandigheden van de kinderen sindsdien gewijzigd door de laatste overplaatsingen. Gelet op de relatief korte duur van het verblijf van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de gezinshuisouders bevindt hun onderlinge hechtingsrelatie zich nog in een beginstadium.
5.1
De (gezins)voogd heeft ter zitting nadrukkelijk aangegeven dat alles en iedereen nu vooral gebaat is bij rust, omdat de situatie rondom [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (weer) een kritiek punt heeft bereikt. Onlangs heeft zich namelijk een incident voorgedaan waardoor de plaatsing van (in ieder geval) [de minderjarige1] bij de gezinshuisouders onder druk is komen te staan. Ook de voormalig pleegouders die de kinderen naar Bosnië hebben ontvoerd trekken nog steeds aan de kinderen met mogelijk zelfs nog een rechtszaak tot gevolg.
De (gezins)voogd heeft voorts aangegeven deze beide - naar haar zeggen - stormen beter te kunnen trotseren als zij samen met de moeder invulling aan het gezag kan geven. Bij deze huidige stand van zaken acht het hof beëindiging van het gezag van de moeder eerder van negatieve dan van positieve invloed op de (emotionele) ontwikkeling(sbedreiging) van de kinderen.
5.11
Keerzijde van het in stand laten van het gezag van de moeder is dat de kinderen jaarlijks geconfronteerd blijven worden met verlengingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De (gezins)voogd heeft immers zonder enige twijfel ter zitting aangegeven dat uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een vrijwillig kader niet tot de mogelijkheden behoort. De zorg die in verband met het wegnemen van hun ontwikkelingsbedreiging noodzakelijk is voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kan alleen goed gewaarborgd worden vanuit neutraliteit. Regie van een gezinsvoogd die met meer afstand dan de moeder de belangen van de kinderen kan beoordelen is daarom onontbeerlijk. De (gezins)voogd heeft ter zitting echter aangegeven dat zij in deze bijzondere zaak het voortduren van de ondertoezicht-stelling en uithuisplaatsing in het geval de moeder het gezag behoudt goed aan [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zal kunnen uitleggen. Het hof is er daarbij ook van overtuigd geraakt dat juist ook vanwege de zaken die zich buiten de invloedsfeer van de moeder hebben voltrokken en de positieve invloed die de moeder hier heeft laten zien, een gezagsbeëindiging zodanig confronterend voor de moeder is dat met recht gevreesd moet worden voor de negatieve doorwerking daarvan op de kinderen.
5.12
Op grond van het vorenstaande is het naar het oordeel van het hof in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] om thans de stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie te waarborgen door het gezag van de moeder niet te beëindigen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
11 januari 2016;
wijst het inleidend verzoek van de raad af;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, A.W. Beversluis en
I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 8 november 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.