ECLI:NL:GHARL:2016:9070

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
14 november 2016
Zaaknummer
200.199.105/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gesloten jeugdhulp voor jeugdige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak gaat het om de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor de jeugdige [verzoeker], die verblijft in Behandelcentrum [A] te [B]. De kinderrechter had eerder op 24 juni 2016 een machtiging verleend voor uithuisplaatsing van [verzoeker] in een gesloten accommodatie, welke beschikking door [verzoeker] in hoger beroep werd aangevochten. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland en de procedure die daarop volgde. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 oktober 2016, waarbij [verzoeker] in persoon verscheen, bijgestaan door zijn advocaat mr. S.O. Roosjen. De GI werd vertegenwoordigd door mr. [C] en mevrouw [D]. De moeder van [verzoeker] was ook aanwezig.

Het hof constateert dat [verzoeker] ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen vertoont, waaronder een autismespectrumstoornis en een posttraumatische stressstoornis. Deze problemen belemmeren zijn ontwikkeling naar volwassenheid en maken het noodzakelijk dat hij in een gesloten setting verblijft om te voorkomen dat hij zich aan de noodzakelijke jeugdhulp onttrekt. Het hof oordeelt dat de eerdere machtiging tot gesloten jeugdhulp gerechtvaardigd is, gezien de ernst van de situatie en het gedrag van [verzoeker]. De GI heeft aangegeven dat zij voor het einde van de machtiging, die loopt tot 22 december 2016, de mogelijkheden voor een alternatieve plaatsing bij de oma van [verzoeker] onderzoekt. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter, omdat de noodzaak voor gesloten jeugdhulp blijft bestaan.

De beslissing van het hof is op 8 november 2016 uitgesproken in het openbaar, waarbij de rechters J.D.S.L. Bosch, A.R. van der Winkel en M.W. Zandbergen aanwezig waren, bijgestaan door griffier mr. M. Koster.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.199.105/01
(zaaknummer rechtbank C/17/148928 / FJ RK 16-547)
beschikking van 8 november 2016
inzake
[verzoeker],
thans verblijvende in Behandelcentrum [A] te [B] ,
woonplaats kiezende te Groningen,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. S.O. Roosjen te Groningen,
en
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de ouders],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de moeder en de (stief)vader, dan wel de ouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 24 juni 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 15 september 2016;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming van 19 september 2016 met productie(s);
- het verweerschrift met productie(s);
- het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg;
- een brief van mr. Roosjen van 11 oktober 2016 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 oktober 2016 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI zijn mr. [C] en mevrouw [D] verschenen. De moeder is in persoon verschenen.
Ter zitting heeft mr. [C] namens de GI mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitaantekeningen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder met een voor het hof onbekende man is [in] 2000 [verzoeker] geboren. De moeder heeft samen met de (stief)vader het gezag over [verzoeker] .
3.2
Bij beschikking van 26 april 2016 heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, [verzoeker] onder toezicht gesteld van de GI tot 26 april 2017 en is er machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoeker] in een accommodatie van een jeugdhulp aanbieder verleend.
3.3
De GI heeft ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jeugdwet (Jw) op 2 juni 2016 bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is. Een gekwalificeerde gedragswetenschapper die [verzoeker] met het oog daarop heeft onderzocht, heeft ingestemd met het verzoek.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp te doen opnemen en doen verblijven met ingang van 22 juni 2016 tot uiterlijk
22 december 2016.
3.5
[verzoeker] verblijft sinds 28 juni 2016 bij de [A] .

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoeker] is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
24 juni 2016. [verzoeker] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen, dan wel toe te wijzen voor een kortere periode.
4.2
De GI heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof het door [verzoeker] ingestelde beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is [verzoeker] ontvankelijk in zijn hoger beroep.
5.2
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.3
Het hof constateert ambtshalve dat is voldaan aan de formele wettelijke vereisten, waaronder de eisen die zijn vastgelegd in de artikelen 6.1.2 lid 3, 6.1.2. lid 5, 6.1.2 lid 6, 6.1.10 lid 1 en 6.1.7 Jw. Dit betekent dat thans ter beantwoording de vraag voorligt of wordt voldaan aan de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie.
5.4
[verzoeker] kan zich niet verenigen met de door de rechtbank verleende machtiging. Hij onderkent dat bij hem diverse zaken niet goed zijn verlopen en dat hij in het verleden ook verkeerde keuzes heeft gemaakt. Hij stelt echter dat rekening moet worden gehouden met de bijzondere problematiek en de allesbehalve normaal verlopen jeugd van [verzoeker] . Dit alles heeft ertoe geleid dat hij soms moeilijk te hanteren is, graag zijn eigen weg gaat en niet altijd open staat voor begeleiding. De laatste periode van zijn verblijf in [E] ging het veel beter met hem en hij wil graag de kans krijgen deze lijn door te trekken zonder daarbij gehinderd te zijn door een gesloten plaatsing. [verzoeker] is van mening dat gekozen had moeten worden voor een minder vergaande oplossing en dat een machtiging gesloten jeugdhulp in dit stadium te ver ging en niet noodzakelijk was, nu er alternatieven voorhanden waren. Voor het geval een 'gesloten machtiging' wel nodig wordt geacht, is [verzoeker] van mening dat deze in duur beperkt moet blijven. De gedragswetenschapper geeft in de verklaring van
15 juni 2016 ook aan dat de termijn van gesloten plaatsing zo kort mogelijk gehouden moet worden.
5.5
De GI stelt dat een machtiging tot gesloten plaatsing noodzakelijk is. [verzoeker] vertoont ernstige opgroeiproblemen en onttrekt zich aan de noodzakelijke hulp. Gezien het gedrag van [verzoeker] en het feit dat hij behandeling weigert, is een kortere gesloten plaatsing wat de GI betreft niet aan de orde.
5.6
Het hof stelt voorop dat niet in geschil is - en dat ook voldoende uit de overgelegde stukken naar voren komt - dat bij [verzoeker] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Aan het hof ligt de vraag voor of deze ernstige problemen maken dat de opneming en het verblijf in een gesloten setting noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [verzoeker] zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
5.7
Naar het oordeel van het hof is het evident dat [verzoeker] hulp nodig heeft. Er is sprake van een autismespectrumstoornis (ASS): [verzoeker] heeft moeite met nieuwe situaties, kan rigide zijn in zijn denken en doen en gaat voornamelijk functionele relaties aan. Daarnaast is sprake van een posttraumatische stressstoornis, die zich uit in voortdurende lichamelijke spanning die hij niet goed kan controleren. Hierdoor heeft [verzoeker] diverse lichamelijke en geestelijke klachten, zoals slaapproblemen, angstig zijn, zich terugtrekken uit het contact, dissociëren en vernielzucht. [verzoeker] is verbaal agressief. Als [verzoeker] boos wordt of te veel emoties heeft, dan ligt hij letterlijk stil en is er geen enkel contact mogelijk.
Het is noodzakelijk dat [verzoeker] traumatherapie krijgt, omdat zijn ernstige trauma's hem in zijn dagelijks leven belemmeren en zijn ontwikkeling in de weg staan. Op [E] , de open instelling waar [verzoeker] voorheen verbleef, was hij niet meer hanteerbaar. Hij was zeer opstandig, hield zich niet aan de regels, was verbaal agressief en werkte niet mee aan zijn behandeling. De hulp in [E] was derhalve niet meer toereikend, [verzoeker] weigerde een plaatsing in een andere open setting en onttrok zich aan hulp. Opneming en het verblijf in een gesloten setting waren derhalve noodzakelijk om te voorkomen dat [verzoeker] zich aan de zorg die hij nodig heeft zou onttrekken. Omdat [verzoeker] niet goed reageerde op de gesloten setting, is besloten de geslotenheid zoveel mogelijk te laten afnemen binnen [A] . Met de GI is het hof echter van oordeel dat de machtiging voor opname in een gesloten accommodatie noodzakelijk blijft om te voorkomen dat [verzoeker] zich aan de jeugdhulp onttrekt. De angst dat [verzoeker] zal weglopen op het moment dat er geen machtiging gesloten jeugdhulp ten grondslag ligt aan zijn verblijf bij [A] acht het hof reëel, temeer nu hij zelf ter zitting heeft verklaard bij [A] weg te zullen gaan op het moment dat hij daar niet meer hoeft te verblijven.
5.8
De GI heeft aangegeven dat zij voor het einde van de machtiging gesloten jeugdhulp, zijnde 22 december 2016, het perspectief van [verzoeker] helder wil hebben en dat zij met spoed de mogelijkheden onderzoekt van een plaatsing van [verzoeker] bij zijn oma (met inzet van de nodige hulpverlening). Indien een verblijf bij oma niet tot de mogelijkheden behoort, zal moeten worden onderzocht waar [verzoeker] dan het beste op zijn plek is, nu [A] hem groepsongeschikt acht.
5.9
Concluderend: omdat op dit moment niet duidelijk is of een verblijf van [verzoeker] bij zijn oma mogelijk is en zijn verblijf op [A] zonder de machtiging gesloten jeugdhulp naar het oordeel van het hof onvoldoende gewaarborgd is, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 24 juni 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, A.R. van der Winkel en
M.W. Zandbergen, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 8 november 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.