In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appellant en een geïntimeerde over de levering en het leggen van een parketvloer en een pvc-vloer. De appellant heeft een overeenkomst gesloten met de geïntimeerde voor een totaalbedrag van € 15.000, waarbij de geïntimeerde verantwoordelijk was voor de levering en het leggen van de vloeren. Na de oplevering heeft de appellant klachten geuit over de kwaliteit van de geleverde parketvloer, die niet voldeed aan de verwachtingen zoals vastgelegd in de overeenkomst. De appellant heeft de geïntimeerde gesommeerd om de vloer te vervangen, maar de geïntimeerde heeft herstel aangeboden. De appellant heeft de overeenkomst uiteindelijk ontbonden en vorderingen ingesteld in zowel conventie als reconventie. De kantonrechter heeft de vorderingen van de appellant in conventie afgewezen en die in reconventie toegewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep.
In hoger beroep heeft het hof de grieven van de appellant gezamenlijk beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant als consument de overeenkomst heeft gesloten en dat de artikelen 7:21 en 7:22 BW van toepassing zijn. Het hof oordeelt dat de geïntimeerde niet in verzuim is gekomen, omdat de appellant zelf de voortgang van de werkzaamheden heeft gefrustreerd door de geïntimeerde van het werk te sturen. Het hof concludeert dat de geïntimeerde voldoende tijdig herstel heeft aangeboden en dat de appellant niet op terechte gronden de ontbinding heeft ingeroepen. Het hof heeft besloten om een comparitie van partijen te gelasten om verdere inlichtingen te verkrijgen en om te onderzoeken of partijen tot een schikking kunnen komen. De beslissing van het hof is dat partijen in persoon moeten verschijnen voor de raadsheer-commissaris, waarbij de verdere procedure zal worden besproken.