ECLI:NL:GHARL:2017:10039

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
WAHV 200.183.036
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Sekeris
  • M. Verdoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep tegen een beslissing van de officier van justitie in het kader van de WAHV

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 28 oktober 2015. De kantonrechter had de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij de advocaat-generaal een verweerschrift indiende. De betrokkene voerde aan dat de termijnoverschrijding bij het indienen van het beroep verschoonbaar was, omdat hij door een postblokkade in verband met zijn faillissement de beslissing van de officier van justitie niet had ontvangen.

Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De wet vereist dat een beroep tegen de beslissing van de officier van justitie binnen zes weken na verzending van de beslissing wordt ingesteld. In dit geval was het beroepschrift te laat ingediend, en het hof oordeelde dat de betrokkene niet had aangetoond dat hij niet in verzuim was. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van het tijdig indienen van beroepschriften en de verantwoordelijkheid van de betrokkene om ervoor te zorgen dat hij op de hoogte is van relevante correspondentie, zelfs in het geval van een postblokkade. Het hof concludeerde dat de betrokkene niet voldoende had aangetoond dat hij niet verantwoordelijk was voor de termijnoverschrijding, en dat de beslissing van de officier van justitie op correcte wijze was verzonden.

Uitspraak

WAHV 200.183.036
16 november 2017
CJIB 158200086
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 28 oktober 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing vernietigd en het beroep van de betrokkene tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene, gericht tegen de beslissing van de officier van justitie, ontvankelijk geacht. Daarbij heeft de kantonrechter overwogen dat hij de termijnoverschrijding bij het instellen van dat beroep verschoonbaar acht. Vervolgens heeft de kantonrechter de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie inhoudelijk behandeld.
2. De advocaat-generaal heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
3. De betrokkene heeft in reactie op het verweerschrift aangevoerd - onder meer - dat de advocaat-generaal zijn verweerschrift buiten de daartoe door het hof gestelde termijn heeft ingediend, in zoverre niet-ontvankelijk moet worden geacht en dat het hof aan de inhoud daarvan voorbij zou moeten gaan.
4. De wet kent geen verplichting voor de advocaat-generaal om in zaken als deze binnen een bepaalde termijn een verweerschrift in te dienen. De door het hof gestelde termijn voor het indienen van een verweerschrift betreft een termijn van orde, hetgeen inhoudt dat aan een overschrijding van die termijn geen gevolg hoeft te worden verbonden. Hoewel het niet tijdig indienen van een verweerschrift onzorgvuldig is te noemen, zal het hof daar verder geen gevolg aan verbinden.
5. Daar komt nog bij dat de door de advocaat-generaal aan de orde gestelde beroepstermijn - als bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - een voorschrift van openbare orde betreft, waaraan de rechter ambtshalve dient te toetsen. Dat brengt mee dat het hof dient te beoordelen of de onder 1. genoemde beslissing van de kantonrechter stand kan houden, ook ingeval het hof geen acht zou slaan op de inhoud van het verweerschrift van de advocaat-generaal.
6. Ingevolge het bepaalde in artikel 9, eerste lid, van de WAHV in verbinding met de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dient het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de beslissing van de officier van justitie aan de betrokkene is toegezonden.
7. De beslissing van de officier van justitie is blijkens de stukken op 30 april 2012 aan de betrokkene toegezonden. De beroepstermijn eindigde derhalve op 11 juni 2012. Het beroepschrift is gedateerd 3 december 2014 en het is blijkens een daarop gesteld stempel op 5 december 2014 bij het CJIB ontvangen. Het beroep is dus niet tijdig ingesteld.
8. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
9. De betrokkene heeft aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat hij de beslissing van de officier van justitie niet heeft ontvangen in verband met de postblokkade die wegens zijn persoonlijke faillissement was ingesteld. Alle aan hem gerichte poststukken zijn in de betreffende periode naar zijn curator verzonden, die deze diende te openen en te behandelen. Navraag bij de oud-curator(en) heeft geleerd dat aldaar geen stukken ter zake van deze kwestie in de administratie te vinden zijn. Volgens de betrokkene kan hem geen verwijt worden gemaakt met betrekking tot de termijnoverschrijding. De betrokkene merkt nog op de in eerste instantie aangestelde curator wegens onbehoorlijk bestuur op 27 februari 2012 is vervangen door een andere curator.
10. Het hof stelt voorop dat de beslissing van de officier van justitie in deze zaak is verzonden nadat de eerst aangestelde curator was vervangen. Voor zover er sprake was van een inadequate behartiging van de zaken van de betrokkene door die eerste curator, heeft dat hier derhalve geen relevantie: een verklaring voor het te laat instellen van het beroep bij de kantonrechter kan daarin niet worden gevonden.
10. Op grond van de door de betrokkene overgelegde stukken is aannemelijk geworden dat hij in de betreffende periode in een staat van faillissement verkeerde en dat er sprake was van een postblokkade. Het hof gaat ervan uit dat de beslissing van de officier van justitie ten gevolge van die postblokkade door de (nieuwe) curator is ontvangen. De enkele, niet nader onderbouwde stelling van de betrokkene, dat de curator heeft verklaard dat hij geen stukken van deze zaak in zijn administratie heeft teruggevonden, is op zichzelf onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de beslissing van de officier van justitie destijds niet door de curator is ontvangen en aldus niet zou zijn verzonden. Dat de curator destijds de beslissing van de officier van justitie niet zou hebben doorgezonden aan de betrokkene, hetgeen niet op voorhand kan blijken uit de overgelegde brief d.d. 12 februari 2014, is kennelijk het gevolg van het ontbreken (van de naleving) van afspraken hierover tussen de betrokkene en de curator en is een omstandigheid die in deze procedure voor rekening van de betrokkene behoort te komen. Ten overvloede betrekt het hof daarbij dat de betrokkene in deze zaak zelf, bij schrijven van 11 februari 2012, administratief beroep heeft ingesteld, waarbij hij bovendien een afschrift van de aan hem verzonden inleidende beschikking heeft gevoegd. De betrokkene wist destijds dan ook van deze zaak af. Ook wist hij dat hij naar aanleiding van zijn administratief beroep correspondentie van de officier van justitie kon verwachten. Het had derhalve op zijn weg gelegen om - tenminste - bij de curator te informeren of ter zake van zijn administratief beroep nog correspondentie van de officier van justitie was ontvangen. Gesteld noch gebleken is evenwel dat de betrokkene dit heeft gedaan.
12. Gelet op het voorgaande leidt hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd niet tot de conclusie dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Het hof is derhalve, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het hof zal dat, met vernietiging van de beslissing van de kantonrechter, alsnog doen.
13. Bij die stand van zaken kan het hof niet toekomen aan een beoordeling van de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Verdoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.