ECLI:NL:GHARL:2017:10121

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 november 2017
Publicatiedatum
20 november 2017
Zaaknummer
200.224.742
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling op grond van de hardheidsclausule met betrekking tot alcoholverslaving en financiële begeleiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van de appellant tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De appellant, die in een verpleeghuis woont en kampt met diverse gezondheidsproblemen, waaronder een alcoholverslaving, had eerder een verzoek tot schuldsanering ingediend dat door de rechtbank Gelderland was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet in staat was om te voldoen aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling vanwege zijn geestelijke gezondheidstoestand.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat hij belang heeft bij de schuldsaneringsregeling, omdat zijn schuldenlast invloed heeft op de zorg die hij kan ontvangen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant sinds de onderbewindstelling in 2015 geen nieuwe schulden heeft gemaakt en dat hij onder begeleiding van een beschermingsbewindvoerder staat. Het hof heeft ook opgemerkt dat de appellant onvoldoende inzicht heeft gegeven in de ontstaansdata van zijn schulden, maar heeft geconcludeerd dat hij zijn situatie onder controle heeft gekregen.

Het hof heeft de hardheidsclausule toegepast, die het mogelijk maakt om toch tot schuldsanering toe te laten, ondanks het feit dat er niet te goeder trouw is gehandeld. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in staat is om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen met de hulp van zijn beschermingsbewindvoerder. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard op de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer: 200.224.742
(rekestnummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 323444)
arrest van 20 november 2017
inzake
[appellant],
wonende te [plaatsnaam] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. S. Karagan.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 2 oktober 2017 is het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 5 oktober 2017 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, hem alsnog toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van het faxbericht met één bijlage van 6 oktober 2017, het op 10 oktober 2017 ontvangen aanvullende verzoekschrift met bijlagen en de met de op 10 oktober 2017, 13 oktober 2017 en 3 november 2017 ingediende V6-formulieren meegezonden producties.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 november 2017. Hoewel behoorlijk opgeroepen is [appellant] niet verschenen. Ter zitting waren aanwezig zijn advocaat en zijn beschermingsbewindvoerder, [beschermingsbewindvoerder] , werkzaam bij [Bedrijf X] .

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof is het volgende gebleken. [appellant] , geboren op [geboortedatum] , woont in een verpleeghuis. Hij is bekend met het syndroom van Korsakov, slechtziendheid en epilepsie. Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 21 december 2015 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [appellant] onder bewind gesteld. Daarbij is [Bedrijf X] benoemd tot beschermingsbewindvoerder.
[appellant] ontvangt een AOW-uitkering van € 800,51 per maand. Zijn totale schuldenlast bedraagt volgens de bij het inleidende verzoekschrift gevoegde crediteurenlijst € 50.480,51 en bestaat onder meer uit schulden aan de gemeente Veenendaal van € 5.981,70, € 1.009,19 en € 7.512,32, een schuld aan de gemeente Ede van € 17.642,55 en een schuld aan TMG Landelijke Media B.V. van € 135,14.
3.2
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat hij als gevolg van zijn ziekte niet kan voldoen aan de verplichtingen welke de schuldsaneringsregeling met zich meebrengt (artikel 288, eerste lid, aanhef en onder c, Faillissementswet, hierna: Fw). Tevens heeft [appellant] naar het oordeel van de rechtbank gezien zijn geestelijke gezondheidstoestand geen belang bij zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Volgens zijn beschermingsbewindvoerder heeft [appellant] als gevolg van zijn ziekte weinig last van zijn schulden en schuldeisers. Als hij niet wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling zullen zijn schuldeisers weer beslag gaan leggen, hetgeen voor [appellant] financieel weinig verschil zal maken, aldus de rechtbank.
3.3
Bij de beoordeling stelt het hof het volgende voorop. [appellant] heeft in zijn beroepschrift en ter zitting betoogd dat hij belang heeft bij de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat het voor hem belangrijk is dat zijn vermogen schuldenvrij wordt, aangezien zijn schuldenlast invloed heeft op de hoeveelheid zorg die hij zich kan veroorloven. Niet alle zorg die hij geniet wordt namelijk door zijn zorgverzekeraar of de overheid vergoed, aldus [appellant] . Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] met het voorgaande voldoende aannemelijk gemaakt dat hij belang heeft bij zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.4
Het hof merkt op dat het moeilijk is de goede trouw van [appellant] in de vijfjaarstermijn te toetsen, aangezien hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in de precieze ontstaansdata van de schulden. De beschermingsbewindvoerder heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat de Stadsbank te Apeldoorn, die in 2015 budgetbeheerder was van [appellant] , meerdere ontstaansdata van de schulden heeft geschat (veelal op 1 januari 2010), aangezien de precieze data niet te achterhalen waren. Verder stelt het hof vast dat uit de crediteurenlijst volgt dat voormelde schulden aan de gemeente Veenendaal zouden zijn ontstaan op 1 januari 2011, terwijl uit het Saldobiljet 2016 van de gemeente Veenendaal lijkt te kunnen worden afgeleid dat de schuld in totaal slechts
€ 832,61 bedraagt maar wel is ontstaan in de periode 1 januari 2013 tot en met 26 juli 2013. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] hiervoor, hoewel dit op zijn weg had gelegen, geen afdoende verklaring gegeven.
3.5
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [appellant] in de jaren voorafgaand aan de instelling van het beschermingsbewind op
21 december 2015 een zwervend bestaan leidde en kampte met een alcoholverslaving. Naast het feit dat [appellant] ten aanzien van een aantal punten onvoldoende inzicht heeft gegeven in de ontstaansdata, acht het hof hierdoor niet aannemelijk dat [appellant] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de daarmee verband houdende schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend (artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw).
3.6
Voornoemde niet te goeder trouw ontstane schulden staan in beginsel aan toelating van [appellant] tot de schuldsaneringsregeling in de weg. Het verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan, niettegenstaande het feit dat, zoals in dit geval, de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw zich voordoet, ingevolge het bepaalde in het derde lid van dat artikel toch worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen (de hardheidsclausule).
3.7
Het gaat bij de toepassing van deze clausule om de oorzaak van de problematiek, welke oorzaak de schuldenaar aantoonbaar onder controle moet hebben gekregen en waarbij in het algemeen is vereist dat de schuldenaar een (persoonlijke) ontwikkeling heeft doorgemaakt die zich toont in het feit dat hij greep heeft gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht. Met andere woorden: er dient sprake te zijn van een bestendige gedragsverandering waardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat de problematiek zich niet zal herhalen, omdat de oorzaak daarvan is weggenomen.
3.8
Het is aan [appellant] om een en ander aannemelijk te maken nu hij (impliciet) een beroep gedaan op deze hardheidsclausule. In dit kader voert [appellant] onder meer het volgende aan. Zijn situatie is al geruime tijd stabiel. Hij woont in een verpleeghuis waar hij intensief begeleid wordt. Voorts zijn er sinds de onderbewindstelling geen nieuwe schulden ontstaan. Ten slotte betoogt [appellant] dat hij, ondanks zijn ernstige geheugenproblemen, met behulp van zijn beschermingsbewindvoerder aan de verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling zal kunnen voldoen.
3.9
Het hof acht voldoende aannemelijk dat gedurende een bestendige periode de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van de schulden van [appellant] (te weten het leiden van een zwervend bestaan, waarbij [appellant] mede ten gevolge van zijn alcoholverslaving geen overzicht had over zijn financiële mogelijkheden en verplichtingen) onder controle zijn. Daarbij neemt het hof met name in aanmerking dat er hulp is ingeroepen en voldoende aannemelijk is dat er sinds het op
21 december 2015 ingestelde beschermingsbewind geen nieuwe schulden zijn ontstaan. Voorts acht het hof, mede gelet op de uitlatingen van de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep, voldoende gewaarborgd dat [appellant] ook in de toekomst geen nieuwe schulden zal laten ontstaan en met hulp van zijn beschermingsbewindvoerder en verzorgers in het verpleeghuis zal kunnen voldoen aan de verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling (voor [appellant] geldt in verband met zijn leeftijd geen sollicitatieplicht). Daarbij betrekt het hof ook dat [appellant] bij de start van het minnelijk traject een bedrag van € 2.760,- heeft afgedragen, maandelijks een bedrag van € 65,48 afdraagt en aldus gedurende het minnelijk traject een extra bedrag van € 3.200,- heeft gespaard.
Gelet op het voorgaande zal het hof het gedane beroep op de hardheidsclausule honoreren. Hierbij gaat het hof ervan uit dat [appellant] de thans aan hem geboden hulp en begeleiding zal blijven aanvaarden en dat hij daarnaast, mocht dat nodig dan wel wenselijk zijn, extra hulp zal inroepen.
3.1
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en dat beslist moet worden als volgt.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 2 oktober 2017 en, opnieuw recht doende:
verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [appellant] .
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, L.J. de Kerpel-van de Poel en A.S. Gratama en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 november 2017.