ECLI:NL:GHARL:2017:10209

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
200.189.978/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep loonvordering na ontslag met toestemming UWV en niet-ontvankelijkheid door ontbreken 629a-verklaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkneemster, hierna aangeduid als [appellante], die een loonvordering heeft ingesteld na haar ontslag bij Sallcon B.V. De kantonrechter had [appellante] niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen '629a-verklaring' had overgelegd, wat volgens de kantonrechter noodzakelijk was voor de beoordeling van haar vordering. De werkneemster had zich ziek gemeld en na een deskundigenoordeel was besloten tot re-integratie, maar zij had haar werkzaamheden niet hervat. Sallcon had daarop haar loon ingehouden en een ontslagprocedure gestart, die met toestemming van het UWV is doorgezet.

In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat de toekenning van een WGA-uitkering door het UWV aantoont dat zij volledig arbeidsongeschikt was op het moment van ontslag. Het hof oordeelt echter dat de toekenning van de uitkering geen uitsluitsel geeft over haar belastbaarheid voor re-integratie in de periode voorafgaand aan het ontslag. Het hof bevestigt dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat [appellante] niet-ontvankelijk was in haar vordering wegens het ontbreken van de vereiste verklaring.

Daarnaast heeft [appellante] gegriefd tegen de overweging van de kantonrechter dat alleen loon was ingehouden en niet ook vakantiedagen. Het hof oordeelt dat [appellante] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat er ook vakantiedagen zijn afgeboekt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.189.978/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 4344222 CV EXPL 15-5279)
arrest van 21 november 2017
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. H. Tadema,
tegen
Sallcon B.V.,
gevestigd te Deventer,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Sallcon,
advocaat: mr. E.F. Muller.
Het hof verwijst naar het tussenarrest van 13 juni 2017.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het verdere verloop van de procedure is als volgt:
- de comparitie na memorie van antwoord, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
1.2
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd op de stukken die voor de comparitie zijn overgelegd, aangevuld met het proces-verbaal, en heeft het hof arrest bepaald.
1.3
[appellante] heeft, kort weergegeven, vernietiging gevorderd van het bestreden vonnis, alsnog toewijzing van haar vordering betreffende achterstallig loon met wettelijke verhoging en wettelijke rente en vakantiegeld, vakantie-uren en eindejaarsuitkering met wettelijke rente, onder veroordeling van Sallcon in de proceskosten van beide instanties.

2.De feiten

2.1
Tegen de feiten, zoals door de kantonrechter vastgesteld onder 2.1 onder a tot en met f van het bestreden vonnis, is geen grief gericht en ook overigens is niet gebleken van bezwaar tegen die vaststelling. Aangevuld met wat in hoger beroep is komen vast te staan, zijn die feiten als volgt.
2.2
[appellante] is op 31 augustus 2001 in dienst getreden bij Sallcon, een WSW-werkgever, in de functie van allround medewerkster. Zij heeft zich met ingang van 2 juni 2009 ziek gemeld.
2.3
[appellante] heeft een deskundigenoordeel aangevraagd omtrent haar re-integratieverplichtingen. Het oordeel van 13 januari 2011 luidde dat zij in staat is haar werkzaamheden te hervatten, te beginnen met 5 a 6 uur per dag. Partijen hebben besloten de re-integratie op te starten per 9 maart 2011.
2.4
Op 9 maart 2011 heeft [appellante] haar werkzaamheden niet hervat. In de daarvoor opgegeven reden heeft Sallcon geen aanleiding gezien ziekteverlof toe te kennen. Na een aankondiging vooraf heeft Sallcon de niet gewerkte uren ingehouden op het loon.
2.5
Nadat [appellante] haar werkzaamheden had hervat op 14 maart 2011, heeft zij zich op
16 maart 2011 opnieuw ziek gemeld. In de daarvoor opgegeven reden heeft Sallcon opnieuw geen aanleiding gezien om ziekteverlof toe te kennen. Opnieuw zijn de niet gewerkte uren ingehouden op het loon.
2.6
Op 21 maart 2011 heeft Sallcon [appellante] te kennen gegeven dat een ontslagprocedure in gang zal worden gezet omdat zij niet meewerkt aan haar re-integratie. Bij brieven van 28 maart, 4 april en 12 april 2011 heeft Sallcon [appellante] geschreven dat is geconstateerd dat zij haar werkzaamheden zonder bericht niet heeft hervat, ondanks eerder bericht dat zij daartoe diende over te gaan, en dat de niet gewerkte uren worden ingehouden op haar loon.
2.7
Tijdens de mondelinge behandeling van het bij UWV aangevraagde ontslagadvies is besproken dat er nader onderzoek nodig was door een onafhankelijke arts en een psycholoog of er belemmeringen waren die in de weg staan aan werkhervatting binnen WSW-verband. Uit de nadere rapportage van de ingeschakelde bedrijfsarts en psycholoog is gebleken dat er geen belemmeringen waren voor het uitvoeren van de werkzaamheden.
2.8
Met toestemming van het UWV is de arbeidsovereenkomst door Sallcon met ingang van 1 december 2011 opgezegd met als reden het verwijtbaar niet meewerken aan re-integratie.
2.9
[appellante] heeft op 31 augustus 2012 een uitkering aangevraagd. Bij besluit van
22 oktober 2012 is door het UWV per 6 augustus 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van 100% arbeidsongeschiktheid.

3.De vordering en beoordeling daarvan door de kantonrechter

3.1
[appellante] heeft betaling gevorderd van € 3.037,13 bruto achterstallig loon, vermeerderd met 50% wettelijke verhoging en wettelijke rente, en veroordeling van Sallcon tot betaling van vakantiegeld, vakantie-uren en eindejaarsuitkering van € 1.802,19 verhoogd met wettelijke rente, en veroordeling van Sallcon in de proceskosten.
3.2
De kantonrechter heeft overwogen dat [appellante] geen verklaring heeft overgelegd als bedoeld in artikel 7:629a lid 1 BW en dat de beslissing tot toekenning van de WIA-uitkering niet met deze verklaring kan worden gelijkgesteld. Ook volgt de kantonrechter [appellante] niet in haar stelling dat het overleggen van de verklaring in redelijkheid niet van haar gevergd kon worden.
3.3
De kantonrechter heeft [appellante] niet ontvankelijk verklaard in haar vordering en op de voet van artikel 7:629a lid 6 BW de proceskosten gecompenseerd.

4.De beoordeling in hoger beroep

4.1
[appellante] heeft twee grieven aangevoerd tegen de afwijzing van haar vordering.
De eerste grief richt zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring. Volgens [appellante] blijkt uit de beslissing tot toekenning van de onder 2.9 bedoelde uitkering dat zij volledig arbeidsongeschikt was bij het einde van de wachttijd. De voorliggende periode moet, gezien de medische klachten, ook net zo gewaardeerd worden. De toekenning van de uitkering overrulet in feite de eerder door haar aangevraagde second opinion (zie onder 2.3), aldus [appellante] . Voorts wijst zij op het feit dat zij thans geen second opinion meer kan aanvragen.
4.2
Deze grief faalt. Het toekennen van een WGA-uitkering zegt iets over de arbeidsgeschiktheidssituatie op het moment van toekenning, mogelijk - zoals in dit geval- met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van de uitkering, maar geeft geen uitsluitsel over de vraag of de uitkeringsgerechtigde in de periode daarvoor belastbaar was voor re-integratie in de eigen functie of met andere passende werkzaamheden. Een medische onderbouwing voor haar stelling heeft [appellante] niet verstrekt. Integendeel: naast de onder 2.3 vermelde second opinion uit januari 2011 is er ook nog de rapportage (die overigens niet in de procedure is overgelegd) van enkele maanden later (zie 2.7), waaruit volgt dat [appellante] juist wel belastbaar was voor re-integratiewerkzaamheden.
De kantonrechter heeft [appellante] dan ook terecht niet ontvankelijk verklaard in haar loonvordering bij gebreke van een '629a-verklaring'.
Dat [appellante] een dergelijke verklaring niet meer kon verkrijgen nadat zij vier jaar had gewacht met haar loonvordering, komt voor haar risico.
4.3
Met de tweede grief komt [appellante] op tegen de overweging van de kantonrechter dat alleen loon is ingehouden. [appellante] blijft erbij dat er daarnaast vakantiedagen zijn afgeboekt. Dat staat immers op de loonstroken: afgeboekt zijn 'verlofuren eigen rekening'.
4.4
Sallcon heeft de juistheid van deze grief betwist en daarvoor verwezen naar haar bij dupliek gevoegde brief van 15 augustus 2011, waarin staat dat met deze aanduiding is bedoeld: het ingehouden salaris op grond van de regel 'geen arbeid, geen loon' in
artikel 7:627 BW. Ter zitting heeft zij voorts verklaard dat bij het einde van de arbeidsovereenkomst een eindafrekening is opgesteld waarbij openstaande vakantiedagen zijn uitbetaald. Tegen die eindafrekening is niet geprotesteerd.
4.5
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof met partijen vastgesteld dat de salarisspecificaties geen overzicht van openstaande en opgenomen vakantiedagen bevatten. Namens [appellante] is geen onderbouwing verschaft van haar stelling dat, voor de dagen waarop zij ten onrechte niet op het werk verscheen, niet alleen loon is ingehouden maar ook vakantiedagen zijn afgeboekt (waarmee zij dan 'dubbel' gestraft zou worden).
Het hof kan uit de overgelegde salarisspecificaties niet anders opmaken dan dat op het bruto loon bruto bedragen zijn ingehouden die corresponderen met het aantal uren waarop niet zou zijn gewerkt. Dat is, zo volgt uit de verwerping van grief 1, terecht.
Blijkens haar petitum en de toelichting in haar processtukken heeft [appellante] haar vordering betreffende onder meer vakantiedagen niet gegrond op een onjuiste eindafrekening.
Het hof wijst de vordering af omdat deze niet is onderbouwd. Grief 2 faalt.
4.6
Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en de proceskosten van het hoger beroep compenseren op de voet van artikel 7:629a lid 6 BW.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel van 19 januari 2016;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten dient te dragen;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. W.P.M. ter Berg en mr. O.E. Mulder en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
21 november 2017.