ECLI:NL:GHARL:2017:1023

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2017
Publicatiedatum
13 februari 2017
Zaaknummer
200.194.231/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugbetaling van bewindvoerderskosten en tariefbepaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de voormalige bewindvoerster, aangeduid als [verzoekster], werd verplicht om een bedrag van € 828,02 terug te betalen aan de betrokkene, [betrokkene]. De procedure in eerste aanleg vond plaats op 24 maart 2016, en het hof behandelt het hoger beroep op 9 februari 2017. De voormalige bewindvoerster had verzocht om een honorarium voor haar werkzaamheden in 2012 en 2013, maar de rechtbank had geoordeeld dat zij niet als professionele bewindvoerder was aangemerkt, waardoor zij slechts het familietarief mocht hanteren. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de richtlijnen van het Landelijk Overleg Voorzitters Civiel en Kanton (LOVCK) en de status van [verzoekster] als benoembare bewindvoerder. Het hof concludeert dat [verzoekster] ten onrechte was verplicht om het teveel ontvangen bedrag terug te betalen, omdat zij recht had op het professionele tarief. De beslissing van de rechtbank wordt vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.194.231
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 4335128 MT VERZ 15-6245 BM 4088)
beschikking van 9 februari 2017
inzake
[verzoekster] B.V.,
kantoorhoudende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen:
de voormalige bewindvoersterof
[verzoekster],
advocaat: mr. W.G.M. Vos te Breda.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[betrokkene],
wonende te [B] ,
verder te noemen:
betrokkeneof
[betrokkene].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere van 24 maart 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 juni 2016;
- een journaalbericht met bijlagen van 5 juli 2016 van mr. Vos.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 januari 2017 plaatsgevonden. Dhr. [C] en mevrouw [D] zijn namens [verzoekster] verschenen, vergezeld van mr. Vos. Ook is de betrokkene verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Betrokkene is geboren [in] 1961. Bij beschikking van de kantonrechter te Amsterdam van 21 december 2007 is het vermogen van [betrokkene] onder bewind gesteld en is [verzoekster] benoemd tot bewindvoerster van [betrokkene] .
3.2
Bij brieven van 22 februari 2013 en 5 mei 2014 heeft [verzoekster] verzocht om een honorarium in rekening te mogen brengen voor de in 2012 en 2013 verrichte werkzaamheden. De bedragen die de voormalige bewindvoerster heeft verzocht, zijn de bedragen die volgens de richtlijnen van het Landelijk Overleg Voorzitters Civiel en Kanton (LOVCK) maximaal zijn toegestaan voor professionele bewindvoerders, die niet zijn aangesloten bij de branchevereniging.
De rechtbank heeft bij brief van 24 juni 2014 aangegeven dat [verzoekster] bij haar niet bekend is als professionele bewindvoerster en heeft verzocht om een bewijsstuk daarvan te zenden. Vervolgens heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen en [verzoekster] gevraagd hetgeen teveel is ontvangen terug te storten. Daarna heeft [verzoekster] om haar ontslag als bewindvoerster gevraagd.
3.3
Bij beschikking van 21 mei 2015 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere is [verzoekster] op haar verzoek ontslagen en is [E] , handelend onder de naam [F] Bewindvoering te [B] , benoemd tot opvolgend bewindvoerster.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kantonrechter bepaald dat [verzoekster] het teveel ontvangen bedrag aan bewindvoerderskosten ter grootte van € 828,02 terug dient te betalen aan [betrokkene] .

4.De motivering van de beslissing

4.1
[verzoekster] is het er niet mee eens dat zij niet het tarief voor een professioneel bewindvoeringsbureau, (nog) niet aangesloten bij een branchevereniging, in rekening heeft mogen brengen maar alleen het tarief voor een familiebewindvoerder.
4.2
Het hof is anders dan de rechtbank van oordeel dat [verzoekster] de maximale tarieven voor een professionele bewindvoerder die geen lid is van de branchevereniging in rekening heeft mogen brengen. Daarbij heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.
4.3
Volgens de richtlijnen van het LOVCK wordt een onafhankelijke persoon of instelling die ten aanzien van drie of meer personen bewindvoerder, curator of mentor is, aangemerkt als een professionele bewindvoerder. Uit de ingebrachte stukken door de voormalige bewindvoerster blijkt dat zij al jaren als professioneel bewindvoerder of curator wordt benoemd door de rechtbank Amsterdam, de rechtbank die [verzoekster] ook tot bewindvoerster van [betrokkene] heeft benoemd, en dat zij aldaar het professionele tarief mocht en mag hanteren.
4.4
[verzoekster] is inmiddels als benoembare bewindvoerder en curator onder nummer [0000] vermeld op de landelijke lijst van het Landelijk Kwaliteitsbureau CBM, dat beoordeelt of een professionele bewindvoerder voldoet aan de kwaliteitseisen.
4.5
Het hof is dan ook van oordeel dat bij de bestreden beschikking ten onrechte is bepaald dat het verschil tussen het familietarief en professionele tarief terugbetaald dient te worden.

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere van 24 maart 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G. Jonkman, G.M. van der Meer en J.L. Roubos, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 9 februari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.