ECLI:NL:GHARL:2017:10287

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
23 november 2017
Zaaknummer
WAHV 200.185.776
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Witt
  • J. Verdoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over administratieve sanctie voor parkeren op ongeoorloofde wijze

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 13 januari 2016 een beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd gekregen voor het parkeren op een parkeergelegenheid op een andere dan de aangegeven wijze, zoals vastgelegd in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder d, sub 2° van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). De overtreding vond plaats op 19 december 2013 op de Slotjesveld te Oosterhout. De gemachtigde van de betrokkene voerde in hoger beroep aan dat de parkeervakken niet duidelijk zichtbaar waren en dat de feitcode niet van toepassing was. Het hof oordeelde dat de betrokkene in strijd had gehandeld met de verkeersregels, aangezien het voertuig buiten de aangegeven parkeervakken was geparkeerd, ondanks de aanwezigheid van een bord E4 en een onderbord met de tekst 'In de vakken'. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter, maar verbeterde de gronden van de uitspraak. De gemachtigde had niet voldoende onderbouwd dat de parkeervakken onduidelijk waren aangegeven, en het hof concludeerde dat de sanctie terecht was opgelegd. De beslissing van de kantonrechter werd bevestigd, met verbetering van gronden.

Uitspraak

WAHV 200.185.776
23 november 2017
CJIB 178376107
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 13 januari 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren op parkeergelegenheid op andere dan aangegeven wijze (feitcode R 397e)”, welke gedraging zou zijn verricht op
19 december 2013 om 09.47 uur op de Slotjesveld te Oosterhout met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
2. De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep aan dat de parkeervakken ter plaatse niet duidelijk zichtbaar aanwezig waren, omdat de grond ter plaatse zo bevuild was dat er geen onderscheid meer was te zien. Daarnaast staat ter plaatse een wit kruis en de letters NP in wit op de grond. Dat zou niet nodig zijn als er duidelijke vakken waren.
Verder voert de gemachtigde aan dat de gebruikte feitcode hier niet van toepassing is. Dat het onderbord aangeeft dat in de vakken geparkeerd moet worden, valt niet uit te leggen als een 'wijze van parkeren', aldus de betrokkene.
3. Deze gedraging betreft een overtreding van het bepaalde in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder d, sub 2°, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), dat inhoudt:
“De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren: (…)
d. op een parkeergelegenheid: (…)
2°. op een andere wijze of met een ander doel dan op het bord of op het onderbord is aangegeven; (…)”
4. Niet in geding is dat ten tijde van de gedraging op de pleeglocatie een bord E4 uit bijlage 1 bij het RVV 1990 stond (dat aangeeft: parkeergelegenheid), met een onderbord waarop stond vermeld: “In de vakken”. Evenmin is in geding dat het voertuig van de betrokkene ter plaatse stond geparkeerd buiten een parkeervak. De foto's die door de verbalisant in het geding zijn gebracht getuigen van het een en ander, en de gemachtigde heeft dit op zichzelf ook niet bestreden. Vaststaat derhalve dat het voertuig van de betrokkene op een met bord E4 aangegeven parkeergelegenheid stond geparkeerd op een wijze die in strijd is met de op het onderbord aangegeven wijze. Gelet daarop staat vast dat is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder d, sub 2°, van het RVV 1990. Hetgeen de gemachtigde aanvoert kan dat niet anders maken; het hof ziet niet in waarom voormelde tekst op het onderbord hier niet zou kunnen gelden als een aangegeven wijze van parkeren, zoals de gemachtigde betoogt.
5. De stelling van de gemachtigde, dat de parkeervakken niet duidelijk waren aangegeven, geeft het hof geen aanleiding de sanctie achterwege te laten of te matigen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de gemachtigde die stelling pas voor het eerst in hoger beroep heeft aangevoerd en bovendien niet nader heeft onderbouwd. Dat ter plaatse klaarblijkelijk extra markeringen zijn aangebracht om aan te geven waar al dan niet mag worden geparkeerd, rechtvaardigt daarnaast nog niet de conclusie dat de parkeervakken zonder die extra markeringen onduidelijk zijn aangegeven. Derhalve is de gemachtigde er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de parkeervakken ter plaatse zo onduidelijk waren aangegeven, dat in redelijkheid geen verwijt van deze gedraging kan worden gemaakt.
6. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen, doch zal dat doen met verbetering van gronden in verband met het volgende. De kantonrechter heeft in zijn beslissing overwogen dat het bepaalde in artikel 24, vierde lid, van het RVV 1990 meebrengt dat op een met bord E4 aangegeven parkeergelegenheid altijd in de vakken moet worden geparkeerd - hetgeen juist is - en dat dientengevolge in casu geen onderbord noodzakelijk was. Mogelijk heeft de kantonrechter met die laatste vaststelling het oog gehad op de gedraging met feitcode R 397j (als bestuurder een voertuig parkeren op een parkeergelegenheid (borden E4 tot en met E9 of E11 tot en met E13 bijlage I), buiten de aangegeven parkeervakken). Dat is evenwel niet de door de verbalisant vastgestelde gedraging. Voor de onder 1. genoemde gedraging is wel vereist dat de wijze van parkeren wordt aangegeven op het bord E4 dan wel op het onderbord, zodat de aanwezigheid van het onderbord hier wel van belang is.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt, met verbetering van gronden, de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Verdoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.