ECLI:NL:GHARL:2017:10292

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
24 november 2017
Zaaknummer
21-004326-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafvervolging wegens strijd met richtlijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Gelderland. Het hof heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging. De aanleiding voor deze uitspraak was dat het openbaar ministerie was overgegaan tot dagvaarding van de verdachte, terwijl de toepasselijke richtlijn voorschreef dat een strafbeschikking diende te worden uitgevaardigd. De economische politierechter had eerder geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was, omdat niet was komen vast te staan dat er sprake was van recidive, zoals vereist door de richtlijn.

Tijdens de zitting van het hof op 8 november 2017 heeft de advocaat-generaal erkend dat de dagvaarding in strijd met de richtlijn was en heeft verzocht om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Het hof heeft vastgesteld dat de advocaat-generaal geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat het openbaar ministerie toch ontvankelijk zou zijn in de vervolging. Het hof heeft daarbij verwezen naar de rechtspraak van de Hoge Raad, die stelt dat een niet-ontvankelijkheid niet automatisch volgt uit een schending van de richtlijn, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de economische politierechter vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging. Dit arrest benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedures door het openbaar ministerie en de noodzaak om richtlijnen in acht te nemen bij het instellen van strafvervolging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004326-16
Uitspraak d.d.: 22 november 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Gelderland van 19 juli 2016 met parketnummer 96-162875-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman, mr. K. Vierhout, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De economische politierechter heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard omdat, kort gezegd, het bestaan van recidive zoals in de richtlijn wordt vereist om over te gaan tot dagvaarding, niet vast is komen te staan. Het openbaar ministerie heeft tegen dit vonnis appel ingesteld en daarbij stukken overgelegd waaruit blijkt dat aan verdachte eerder strafbeschikkingen zijn uitgevaardigd ter zake van overbelading.
Ter zitting van het hof heeft de raadsman aangevoerd dat de recidiveregeling, waarbij gedagvaard kan worden bij recidive van meer dan 3 keer, alleen van toepassing is op overtredingen van de categorieën 4 t/m 7. De overtredingen waar het openbaar ministerie in de schriftuur naar verwijst betreffen echter overtredingen van categorie 3. Het openbaar ministerie is in strijd met de richtlijn tot dagvaarding overgegaan en dient niet-ontvankelijk verklaard te worden.
De advocaat-generaal heeft ter zitting geconstateerd dat er inderdaad in strijd met de richtlijn is gedagvaard en heeft verzocht om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
Het hof gaat ervan uit dat het om een administratieve vergissing in de verwerking van de zaak bij het openbaar ministerie gaat. Het hof begrijpt de rechtspraak van de Hoge Raad aldus dat uitgangspunt is dat indien het openbaar ministerie in strijd met de toepasselijke richtlijn is overgegaan tot dagvaarding dit niet zonder meer hoeft te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging maar dat alleen de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat dit gevolg achterwege blijft (onder meer HR 13 juni 2017,ECLI:NL:HR:2017:1083). In het onderhavige geval heeft de advocaat-generaal echter niet dergelijke omstandigheden aangevoerd en zich daarentegen juist aangesloten bij het standpunt van de raadsman dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Het hof zal het openbaar ministerie daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. A. van Waarden en mr. L.E.M. Hendriks, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T. Faber, griffier,
en op 22 november 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. L.E.M. Hendriks is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 22 november 2017.
Tegenwoordig:
mr. G. Mintjes, voorzitter,
mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit, advocaat-generaal,
mr. A. Muradov, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.