ECLI:NL:GHARL:2017:10342

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
200.210.663/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarigen met ernstige communicatieproblemen en risico's voor de kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin zijn verzoek tot gezamenlijk gezag en een zorg-/omgangsregeling is afgewezen. De ouders hebben van 2008 tot 2015 een relatie gehad en zijn de ouders van twee minderjarigen, geboren in 2012 en 2014. De vader heeft de kinderen erkend, maar de moeder oefent het ouderlijk gezag alleen uit. Sinds juni 2016 staan de kinderen onder toezicht van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland. De vader verzoekt in hoger beroep om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling, maar de moeder verzet zich hiertegen en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2017 is gebleken dat er ernstige communicatieproblemen zijn tussen de ouders, en dat de vader de moeder al lange tijd lastigvalt, wat leidt tot een inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat omgang met de vader in strijd is met de belangen van de kinderen, en het hof sluit zich hierbij aan. De vader heeft een narcistische persoonlijkheidsstoornis en er is geen bewijs dat hij zijn gedrag heeft aangepast. Het hof oordeelt dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek tot wijziging van het gezag en bekrachtigt de eerdere beschikking met betrekking tot de omgangsregeling.

De beslissing van het hof is dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep tegen de wijziging van het gezag en dat de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd voor wat betreft de omgangsregeling. De vader wordt in zijn verzoeken afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.210.663/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/399814 / FL RK 15-1945 en C/16/399816 / FL RK 15-1946)
beschikking van 21 november 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.R. Hendriks te Almere,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.M.A.W. Erven, kantoorhoudend te Lelystad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
kantoorhoudende te Almere,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 6 december 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 1 maart 2017;
- een journaalbericht van mr. Hendriks van 14 maart 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Hendriks van 29 maart 2017 met productie(s);
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de GI van 26 april 2017 met productie(s);
- een brief van mr. Hendriks van 5 oktober 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Erven van 12 oktober 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 oktober 2017 plaatsgevonden. Namens de vader is verschenen mr. Hendriks. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [B] (jeugdbeschermer) en mevrouw [C] .
2.3
Ter zitting is met toestemming van het hof overgelegd de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 20 juni 2017 betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van nader te noemen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tot 23 juni 2018.

3.De feiten

3.1
De ouders hebben van begin 2008 tot begin 2015 een relatie gehad waarbij zij ook hebben samengewoond.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2012 en
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2014.
De vader heeft de kinderen erkend. De moeder oefent het ouderlijk gezag over hen alleen uit.
3.3.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 23 juni 2016 onder toezicht van de GI.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag en tot vaststelling van een zorg-/omgangsregeling afgewezen.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 december 2016. Daarin beoogt hij het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat aan hem mede het gezag toekomt over de minderjarige kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , alsmede te bepalen dat tussen hem en de kinderen een zorg- dan wel omgangsregeling zal gelden inhoudende dat hij omgang met de kinderen zal hebben gedurende een weekend per veertien dagen van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond 18.00 uur, alsmede elke woensdag van 14.00 uur tot 18.00 uur en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij hij de kinderen ophaalt bij de moeder en na afloop de kinderen weer terugbrengt bij de moeder, dan wel een zodanige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen als het hof vermeent te behoren, kosten rechtens.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt primair de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep en subsidiair de beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vader af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vader heeft zijn verzoek om het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te wijzigen ter zitting ingetrokken. Het hof zal de vader daarom in zoverre in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
5.2
Voorts is aan de orde het verzoek van de vader om een zorg- dan wel contactregeling tussen hem en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
5.3
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.4
Op grond van het verhandelde ter zitting en de stukken acht het hof omgang met de vader in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het hof kan zich na eigen onderzoek verenigen met de laatste overweging op pagina 3 van de bestreden beschikking en maakt die overweging tot de zijne. Het hof heeft bovendien het volgende in aanmerking genomen.
5.5
Zoals de rechtbank heeft overwogen is er sprake van een moeilijk verleden tussen de ouders dat nog altijd leidt tot ernstige communicatieproblemen. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt dat de vader de moeder al gedurende lange tijd lastig valt en daarmee een ernstige inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de moeder en het gezin. Aan de (vele) waarschuwingen aan de vader, afkomstig van politie, hulpverleningsinstanties, de GI en rechters, om dit gedrag te staken, heeft de vader geen gehoor gegeven. Aan de met de GI gemaakte afspraken (om tot omgang te kunnen komen) heeft de vader zich niet gehouden en meerdere contact- en gebiedsverboden heeft hij naast zich neergelegd. Dat heeft ertoe geleid dat de vader is gearresteerd, in voorlopige hechtenis is genomen en vervolgens bij vonnis van rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 1 september 2017onder meer is veroordeeld voor belaging en mishandeling van de moeder.
5.6
Uit dat strafvonnis blijkt dat de GZ-psycholoog [D] , die de Pro Justitia rapportage van 14 juli 2017 heeft opgemaakt, tot de conclusie is gekomen dat bij de vader sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis waardoor hij onvoldoende oog en belangstelling heeft voor de belevingswereld van anderen. Ten tijde van het hem ten laste gelegde heeft de persoonlijkheidsstoornis een grote rol gespeeld bij het gedrag van de vader. De kans dat hij zich opnieuw schuldig zal maken aan belaging acht de psycholoog groot.
5.7
Voordat het tot omgang of contact tussen de vader en de kinderen kan komen is het nodig dat de vader zijn gedrag wezenlijk aanpast. Dat de vader zijn gedrag inmiddels heeft aangepast is niet vast komen te staan. De vader heeft weliswaar aangegeven dat hij vanaf 30 maart 2016 onder behandeling is bij een psycholoog, maar het is het hof niet bekend of die behandeling een (positieve) verandering bij de vader heeft bewerkt of in gang heeft gezet. Het hof kan dat niet opmaken uit de door de vader ingebrachte brief van zijn psycholoog van 9 juni 2016 of enig ander stuk.
Voorts is niet gebleken dat de vader succesvol bij [E] is behandeld. De vader heeft onvoldoende informatie over de behandeling bij [E] in het geding gebracht. Niet weersproken is bovendien dat [E] bij de GI heeft aangegeven dat de vader meermalen bij hen op gesprek is geweest maar dat hij bij aanvang geen forensische hulpvraag had en dat hij ook na de gesprekken niet tot een veranderwens is gekomen. Zij hebben daarom het dossier moeten sluiten.
Uit voornoemd strafvonnis blijkt dat een behandeling in het strafrechtelijk kader niet geïndiceerd is geweest, omdat er recent een behandeling mislukt was en - anders dan de vader stelt - niet omdat het niet nodig zou zijn geweest.
Het hof acht het zeer zorgelijk dat de vader nog steeds geen blijk geeft van probleeminzicht, geen veranderwens/hulpvraag heeft en inzicht ontbeert in zijn eigen aandeel in de gebeurtenissen en het daardoor niet tot stand kunnen komen van een omgangsregeling.
5.8
Hoewel namens de vader ter zitting is betwist dat hij de moeder nog stalkt, heeft het hof geen reden om te twijfelen aan de mededeling van de moeder dat de stalking na de vrijlating van de vader voortgezet is. Ook al heeft de vader mogelijk strikt genomen niet de voorwaarden van het vonnis of de contact- of gebiedsverboden overtreden, hij heeft recent wel weer de nabijheid van de moeder gezocht alsmede naar haar geïnformeerd bij een wederzijdse vriend of kennis. Dat is zorgelijk en wijst niet op een verandering bij de vader.
Overigens ook als als de vader - zoals hij stelt - zich wél aan alle voorwaarden heeft gehouden sinds dat hij weer vrij is, dat is één maand, is dat nog zo pril dat het hof daaruit niet kan afleiden dat hij de moeder - anders dan voorheen - met rust zal laten.
5.9
Er blijft bij de moeder voortdurende spanning en wantrouwen over wat de vader gaat doen oftewel wat er gaat gebeuren. Die spanning heeft zijn negatieve weerslag op [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De moeder heeft zelf veel gedaan om haar gevoelens van onveiligheid te verminderen. Ze heeft verschillende vormen van hulpverlening gezocht en gekregen en heeft een alarmsysteem, het Aware-systeem. Dat is evenwel onvoldoende om de spanning bij haar weg te nemen. Dat acht het hof alleszins begrijpelijk.
5.1
Evenals de GI, acht het hof onder deze omstandigheden een omgangsregeling te belastend voor de moeder en daarmee ook voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Op grond hiervan zal het hof het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank voor zover daarbij de wijziging van het gezag is afgewezen en zal het hof de bestreden beschikking voor zover het de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] betreft bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Lelystad, van 6 december 2016, voor zover die het gezag over voornoemde minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] betreft;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Lelystad, van 6 december 2016 voor zover het de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] betreft;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, G.M. van der Meer en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 21 november 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.