ECLI:NL:GHARL:2017:10351

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
200.211.674/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en omgangsrecht in een complexe ouderschapsrelatie met negatieve houding tussen ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de zorgregeling en het recht op omgang van de man met zijn minderjarige kind centraal. De man en de vrouw hebben een complexe relatie, die gekenmerkt wordt door een buitenproportioneel negatieve houding jegens elkaar. De minderjarige, geboren uit de relatie tussen de man en de vrouw, heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw en haar echtgenoot. De man is de juridische vader, maar niet de biologische vader van het kind. De rechtbank had eerder een omgangsregeling vastgesteld, maar sinds februari 2016 heeft er geen omgang meer plaatsgevonden. De vrouw heeft verzocht om de man het recht op omgang te ontzeggen, wat aanleiding gaf tot deze hoger beroep procedure.

Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de rapportages van de raad voor de kinderbescherming. De minderjarige heeft zijn mening kenbaar gemaakt en de mondelinge behandeling vond plaats op 24 oktober 2017. Het hof oordeelt dat de omstandigheden zodanig zijn dat het ontzeggen van het recht op omgang gerechtvaardigd is. De negatieve houding van de ouders en de impact daarvan op de minderjarige zijn zwaarwegende factoren. De minderjarige heeft ernstige bezwaren geuit tegen omgang met de man, wat het hof als een belangrijke overweging meeneemt in zijn beslissing.

Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank, waarbij het recht op omgang met de man is ontzegd. Het hof concludeert dat gedwongen contact met de man schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van het kind, die voorop staan in deze zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.211.674/01
(zaaknummer rechtbank C/18/166423 / FA RK 16-1017)
beschikking van 23 november 2017
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. W.G. ten Have te Winschoten,
en
[verweerster] ,
wonende op geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. Klopstra te Stadskanaal.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, gedateerd 20 december 2016 en 'voor afschrift conform' gestempeld op 13 december 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 13 maart 2017;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 22 maart 2017;
- een journaalbericht van mr. Ten Have van 9 oktober 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Klopstra van 11 oktober 2017 met productie(s).
2.2
De minderjarige [de minderjarige] (roepnaam: [de minderjarige] ) heeft bij brief met bijlagen van 10 oktober 2017 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 24 oktober 2017 plaatsgevonden. De man en de vrouw zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is de heer [B] verschenen.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw hebben tot begin 2011 een affectieve relatie gehad en samengewoond. Uit de vrouw is (met gebruik van een donor) [in] 2004 [de minderjarige] geboren. De man is niet de biologische maar wel de juridische vader van [de minderjarige] . De man heeft [de minderjarige] reeds voor zijn geboorte erkend. De vrouw is van rechtswege alleen met het gezag over [de minderjarige] belast. [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw en haar echtgenoot [C] .
3.2
Bij beschikking van 4 december 2012 heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - tussen de man en [de minderjarige] een omgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige] een weekend per veertien dagen van zaterdag 12.00 uur tot zondag 12.00 uur bij de man verblijft, welke regeling in onderling overleg met behulp van de advocaten van partijen kan worden aangepast en uitgebreid, eventueel door ook een regeling te treffen voor de vakantieperiodes; welke beschikking is bekrachtigd door het hof bij beschikking van 15 augustus 2013.
3.3
Sinds februari 2016 vindt er geen omgang meer plaats tussen de man en [de minderjarige] . De vrouw heeft de rechtbank op 13 april 2016 en onder wijziging van bovengenoemde beschikking verzocht de man het recht op omgang te ontzeggen.
3.4
Bij vonnis in kort geding van 25 april 2016 heeft de voorzieningenrechter de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden en belemmeringen van de minderjarige in het contact met de man en daarover in de door de vrouw geëntameerde bodemprocedure rapport en advies uit te brengen. Voorts heeft de voorzieningenrechter de bij beschikking van 4 december 2012 vastgestelde omgangsregeling geschorst, totdat in de bodemprocedure nader wordt beslist.
3.5
De raad heeft gerapporteerd en geadviseerd op 30 september 2016.
3.6
De vrouw heeft op 7 juni 2017 een aanvraag bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie ingediend, strekkende tot geslachtsnaamwijziging van [de minderjarige] , waarbij de achternaam [D] van [de minderjarige] in [E] wordt gewijzigd, welke aanvraag bij beslissing van 22 augustus 2017 is toegewezen. Bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie is hangende deze procedure het bezwaarschrift van de man tegen die beslissing in behandeling.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen de man en de vrouw is in geschil (de invulling van) het recht op omgang van de man met [de minderjarige] . Bij de bestreden beschikking is (met wijziging van de beschikking van 4 december 2012) de man conform het raadsadvies het recht op omgang met de minderjarige [de minderjarige] ontzegd.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De man heeft bij monde van zijn advocaat ter zitting van het hof zijn verzoeken (zijn petitum) in hoger beroep nader toegelicht. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vrouw tot ontzegging van zijn recht op omgang met [de minderjarige] alsnog af te wijzen, dan wel (subsidiair) zijn recht op omgang tijdelijk te ontzeggen (voor een periode van bijvoorbeeld twee jaar) en daarbij de mogelijkheden te (laten) onderzoeken voor het realiseren van omgang in de toekomst.
4.3
De vrouw voert verweer en zij verzoekt de man in zijn grieven niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze ongegrond te verklaren en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
Ingevolge 1:377a lid 3 BW, en voor zover hier van belang, ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.3
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof terecht geoordeeld dat er in de onderhavige situatie, waar ook [de minderjarige] zelf van ernstige bezwaren tegen de omgang met de man heeft doen blijken en waar sprake is van ernstig nadeel voor de ontwikkeling van [de minderjarige] door spanningen en onrust rondom de omgang, voldoende reden bestaat om het (wijzigings)verzoek van de vrouw toe te wijzen en de man het recht op omgang met [de minderjarige] te ontzeggen. Het hof schaart zich, na eigen onderzoek, achter de overwegingen en de beslissing van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
5.4
De man en de vrouw hebben al jaren een buitenproportioneel negatieve houding jegens elkaar en zij onderkennen dit ook beiden. Evident is dat [de minderjarige] al jaren last heeft van deze situatie.
Bekend is dat hierdoor reeds in 2012 de omgangsregeling onder druk stond. In de periode daarna is er ondanks de aangeboden hulpverlening geen enkel zicht op verbetering gekomen. Integendeel, de situatie heeft zich juist verhard en [de minderjarige] is overvraagd, hij zit in de knel, is angstig, verdrietig en boos en heeft inmiddels een sterke weerzin ontwikkeld tegen (de omgang met) de man. Algemeen bekend is dat voortdurende strijd tussen ouders en hun negatieve houding over en weer voor kinderen een vorm van kindermishandeling is en zeer schadelijke gevolgen voor (de ontwikkeling van) kinderen heeft.
5.5
[de minderjarige] heeft vanuit zijn problematiek meer dan gemiddeld behoefte aan een duidelijke, voorspelbare opvoedingssituatie en sociale situatie. Hij is sinds 2012 gediagnosticeerd met Autisme Spectrum Stoornis (ASS) en staat sindsdien (met tussenpozen) onder behandeling van [F] . Uit de stukken van [F] , waaronder brieven van 24 februari 2016,
14 april 2016 en 6 oktober 2017 blijkt dat [de minderjarige] zijn relatie met de man als zeer moeizaam en stressvol ervaart en dat dit hem belemmert in zijn dagelijkse functioneren. [F] heeft over het contact met de man zorgen geuit ten aanzien van [de minderjarige] 's welzijn.
Uit de laatste brief van [F] blijkt voorts dat de schorsing/ontzegging van de omgang op [de minderjarige] een positieve uitwerking heeft gehad. [de minderjarige] maakte een minder gespannen indruk en was vrolijker. Op school ging het beter, er is gewerkt aan traumaverwerking en [de minderjarige] heeft een sociale vaardigheidstraining gevolgd. Hij richtte de blik op de toekomst en heeft zijn achternaam laten veranderen, een voor hem belangrijk besluit. Na het door de man ingestelde hoger beroep is er echter een terugval geweest, waarbij [de minderjarige] in paniek en bang was. [de minderjarige] wil er alles aan doen om de man niet meer te hoeven zien. Er is inmiddels geen draagvlak meer bij de vrouw om [de minderjarige] nog langer te stimuleren naar de man te gaan.
Gedwongen contact met de man zal [de minderjarige] onder de huidige omstandigheden te zwaar belasten en een negatieve weerslag op hem hebben.
Het hof heeft - mede gelet op de bevindingen van de raad - onvoldoende aanwijzingen dat, zoals de man aangeeft, de verslagen van [F] niet voldoende professioneel en onafhankelijk zijn opgesteld.
5.6
Uit het dossier blijkt dat er meermaals door de raad onderzoek is verricht naar (onder meer) de mogelijkheden en belemmeringen van [de minderjarige] in het contact met de man, in de context van de totaal verstoorde verhouding tussen de man en de vrouw en de aanhoudende, ernstige communicatieproblemen tussen hen. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de observaties zoals door de raad gedaan en aan de inhoud van het raadsrapport van 30 september 2016. Daaruit blijkt ook dat de belemmeringen in het contact tussen [de minderjarige] en de man mede het gevolg zijn van het niet kunnen aansluiten van de man bij [de minderjarige] en het niet leerbaar zijn van de man om veranderingen aan te brengen in de omgang met [de minderjarige] . In dit rapport heeft de raad geconcludeerd dat het opleggen/afdwingen van contact met de man een averechts effect heeft op [de minderjarige] en schadelijk is voor zijn sociaal-emotionele ontwikkeling.
Uit dit rapport komt verder naar voren dat een ondertoezichtstelling niet zal leiden tot een oplossing van de problematiek. De raad maakt zich geen zorgen over de opvoedsituatie van [de minderjarige] bij vrouw thuis. De ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] is volgens de raad gelegen in de scheidingsperikelen van de partijen en de omgang met de man. De raad constateert dat de bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] sinds de schorsing van de omgang (door de voorzieningenrechter) sterk is afgenomen. Met de raad is het hof van oordeel dat er geen grond is voor een kinderbeschermingsmaatregel zoals de man voorstaat.
5.7
Het hof gaat ten slotte voorbij aan de stelling van de man dat partijen in staat zouden moeten zijn om door middel van forensische mediation dan wel het ONS-traject aan hun communicatie te werken en dat er alsdan verbetering van de situatie is te verwachten. Nog daargelaten dat de vrouw heeft aangegeven hier niet meer voor open te staan en dat de belemmeringen in het contact van de man ook gelegen zijn in het niet aansluiten van de man bij [de minderjarige] en het daarin niet leerbaar zijn, acht het hof mediation en/of het ONS-traject thans
- gelet op alles wat reeds geprobeerd is - een gepasseerd station en niet in het belang van [de minderjarige] . Dit laat onverlet de mogelijkheid van de man om voor zichzelf hulp in te schakelen.
5.8
Het hof betrekt in zijn oordeel dat [de minderjarige] , die inmiddels 13 jaar oud is, bestendig is in zijn wens geen contact te hebben met de man, boos is dat hij wederom is betrokken in een gerechtelijke procedure en letterlijk de raad en het hof smeekt om niet te worden verplicht tot omgang; hij is, zoals hij zelf heeft verwoord, "er helemaal klaar mee" en in zijn brief van 10 oktober 2017 vraagt hij met grote letters om met rust te worden gelaten. Hij heeft daarbij, kort gezegd, verklaard dat de man zijn vader niet is en nooit meer contact wil met de man.
5.9
Het hof is, gelet op het bovenstaande en op de voorgeschiedenis, van oordeel dat de draagkracht van [de minderjarige] het niet langer toelaat dat nog wordt gekeken naar de mogelijkheden van omgang met de man, nu voor [de minderjarige] op dit punt een grens is bereikt die niet zonder schadelijke gevolgen voor hem kan worden overschreden. [de minderjarige] heeft rust nodig om te verwerken wat hij heeft meegemaakt. Het is slechts te hopen dat hij daarin op enig moment in de toekomst slaagt.
5.1
Hetgeen de man voor het overige heeft aangevoerd kan voormeld oordeel niet anders maken, zodat dit buiten bespreking zal worden gelaten. Hieruit volgt dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, bekrachtigt het hof de bestreden beschikking.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, gedateerd 20 december 2016 (en 'voor afschrift conform' gestempeld op 13 december 2016) waarvan beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. J.G. Idsardi en mr. G.M. van der Meer en bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 23 november 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.