ECLI:NL:GHARL:2017:10368

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
200.200.916/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht en uitleg convenant in partneralimentatiezaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot wijziging van een convenant betreffende partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder een tussenbeschikking ontvangen waarin hij was toegelaten te bewijzen dat hij slechts tijdelijk zou bijdragen aan de eigenaarslasten van de echtelijke woning. Het hof heeft de man gehoord als getuige, maar oordeelde dat hij niet was geslaagd in zijn bewijsopdracht. De getuige verklaarde dat er een alimentatieduur van 12 jaar was afgesproken en dat er geen termijn was vastgesteld voor de verkoop van de woning. Het hof concludeerde dat de man niet kon aantonen dat de partijen enkel een tijdelijke bijdrage in de woonlasten waren overeengekomen, en bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank.

Het hof overwoog verder dat de man geen beroep kon doen op wijziging van de alimentatie op grond van artikel 1:401 lid 5 BW, omdat partijen bewust waren afgeweken van de wettelijke maatstaven. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de man niet kon aantonen dat het convenant met grove miskenning van de wettelijke maatstaven was aangegaan. Het hof benadrukte dat de man niet had onderbouwd wat volgens de wettelijke maatstaven passend was, waardoor het niet mogelijk was om te beoordelen of er van die maatstaven was afgeweken.

De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg en de kosten van de getuige werden gedeeld. Uiteindelijk bekrachtigde het hof de beslissing van de rechtbank en wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.200.916/01
(zaaknummer rechtbank C/16/403307 / FL RK 15-2567)
beschikking van 23 november 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. F. Hofstra te Leeuwarden,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.J. Jongsma te Joure.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft op 18 mei 2017 een tussenbeschikking met bewijsopdracht gegeven. De inhoud hiervan moet als hier ingelast worden beschouwd.
1.2
Op de griffie is op 12 juli 2017 binnengekomen een brief van [C] van
10 juli 2017.
1.3
Op 22 augustus 2017 is door de raadsheer-commissaris [C] als getuige gehoord, een en ander blijkens het hiervan opgemaakte proces-verbaal. Mr. Jongsma heeft na het getuigenverhoor afgezien van het leveren van tegenbewijs.
1.4
Na het getuigenverhoor zijn binnengekomen:
- een journaalbericht van 18 september 2017 van mr. Hofstra
- een journaalbericht van 2 oktober 2017 van mr. Jongsma.

2.De motivering van de beslissing

-De bewijsopdracht
2.1
In bovengenoemde tussenbeschikking heeft het hof de man toegelaten te bewijzen:
"feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de man redelijkerwijs aan de bepalingen in het convenant de betekenis mag toekennen dat partijen ten tijde van het opstellen van het convenant zijn overeengekomen dat de man slechts tijdelijk (één, althans anderhalf jaar) zou bijdragen in (1/3 deel van) de eigenaarslasten van de echtelijke woning aan de [a-straat] te [B] en dat hij overigens geen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw verschuldigd was/is".
2.2
Het hof heeft als getuige gehoord dhr. [C] , destijds scheidingsmediator van partijen (waarbij partijen de getuige hebben ontslagen van zijn geheimhoudingsplicht).
Het hof is van oordeel dat de man met het horen van deze getuige niet is geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs. De getuige heeft verklaard dat over de duur van de partneralimentatie is afgesproken dat deze 12 jaar zou zijn, dat niet kon worden afgezien van partneralimentatie en dat er niet over een andere termijn is gesproken. Het probleem van partijen was het huis en de crisis in de woningmarkt waarvan de duur niet was te voorzien. Als oplossing is gevonden het aanhouden van de echtelijke woning en proberen de woonlasten gezamenlijk te dragen tot de woningcrisis voorbij zou zijn. Na anderhalf jaar zou er een toetsmoment zijn en bekeken worden hoe partijen er financieel voor stonden. De hypotheekrente is berekend en afgesproken dat 2/3 voor rekening van de vrouw zou komen omdat zij het woongenot had. De 1/3 voor rekening van de man is afgesproken als bedrag van partneralimentatie omdat dit fiscaal aftrekbaar was. Er is geen termijn afgesproken waarbinnen de echtelijke woning moest zijn verkocht.
2.3
De stelling van de man dat uit het getuigenverhoor blijkt dat partijen alleen een bijdrage in de woonlasten zijn overeengekomen en geen partneralimentatie volgt het hof niet. Weliswaar hebben de woonlasten (volgens de getuige: de hypotheekrente) van de echtelijke woning blijkens de getuige wel gediend als basis voor een rekenmethode om een redelijke voorlopige partneralimentatie af te spreken maar dit wil nog niet zeggen dat er geen sprake was van partneralimentatie. Overigens is het bijdragen in een (deel van de) post van levensonderhoud ook een bijdrage in levensonderhoud.
2.4
De man stelt dat het getuigenverhoor zijn stelling onderbouwt dat partijen hebben afgesproken dat de man maximaal anderhalf jaar een bijdrage aan de vrouw zou betalen en dat de vrouw een termijn van anderhalf jaar kreeg om te zorgen voor overname van de echtelijke woning. Ook deze stelling volgt het hof niet. De getuige heeft immers verklaard dat er een alimentatieduur van 12 jaar is afgesproken, dat een termijn van anderhalf jaar als toetsmoment is afgesproken en dat er niet is gesproken over een termijn waarbinnen de woning moest worden overgenomen of verkocht.
2.5
Het hof is van oordeel dat de man niet is geslaagd het bewijs te leveren van hetgeen als te bewijzen in rechtsoverweging 2.1. is vermeld. Nu de man niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht gaat het hof uit van een overeenkomst tussen partijen tot het voorlopig en voor ten hoogste 12 jaar betalen van partneralimentatie van € 4.656,-- per jaar, door de man met ingang van 1 januari 2010 in maandelijkse termijnen van € 388,-- aan de vrouw te betalen, waarbij de jaarlijkse wettelijke indexering van toepassing is.
-Het verzoek tot wijziging van de overeenkomst partneralimentatie
2.6
Alle grieven van de man tegen de bestreden beschikking komen hierop neer dat de rechtbank volgens de man niet heeft vastgesteld en meegewogen de bedoeling van partijen bij het convenant dat de man enkel tijdelijk een bijdrage in de eigenaarslasten van de echtelijke woning aan de vrouw zou betalen. Nu de man niet is geslaagd in het bewijs van deze door hem gestelde bedoeling slagen de grieven van de man niet en zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
2.7
Niettemin overweegt het hof ter verduidelijking van de juridische situatie nog het volgende:
-Wijziging van omstandigheden op grond van artikel 1:401 lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW)
2.8
Partijen hebben in hun convenant het volgende opgenomen omtrent wijziging van de overeenkomst van partneralimentatie:
Artikel 3.1: "De partijen stellen uitdrukkelijk vast dat de in artikel 1.2 bepaalde overeenkomst tot alimentatieverplichtingnietkan worden gewijzigd of ingetrokken op grond van een wijziging van omstandigheden, tenzij dit is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, overeenkomstig c.q. naar analogie van hetgeen in artikel 1:401 lid 1 BW respectievelijk lid 5 is bepaald. De uitzondering hierop is dat het bedrag voor partneralimentatiewelkan worden aangepast als er zich in de inkomens van man en/of vrouw veranderingen voordoen. Na 1 jaar zal daarvoor een nieuwe berekening worden gemaakt vooraleerst via de uitgangspunten van www.alimentatiehaven.nl. Derhalve kan voor het eerst op 1 juni 2011 de onderhoudsvergoeding gewijzigd c.q. aangepast worden naast het gestelde in artikel 1.6
Artikel 1.6: "Naast het gestelde in artikel 3.1 kan de alimentatie ook direct worden herzien en herberekend zodra de gezamenlijke woning notarieel is verkocht of alleen in eigendom is verkregen door man of vrouw of als het percentage van de hypotheekrente wordt gewijzigd".
2.9
De man heeft wijziging van het convenant verzocht op grond van artikel 1:401 lid 5 BW. Volgens de man is het convenant aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man geen beroep kan doen op artikel 1:401 lid 5 BW nu partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij bij het sluiten van de overeenkomst bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven.
De man is van mening dat de rechtbank bij genoemd oordeel heeft miskend dat het convenant wel wijziging mogelijk maakt ingeval van wijziging van bepaalde omstandigheden en dat de rechtbank bij dit oordeel niet heeft vastgesteld en meegewogen de bedoeling van partijen dat de man enkel tijdelijk een bijdrage in de eigenaarslasten van de echtelijke woning aan de vrouw zou betalen.
Deze grief slaagt niet. Dat het convenant in bepaalde gevallen wel een wijziging op grond van gewijzigde omstandigheden mogelijk maakt is in het kader van een beoordeling op basis van artikel 1:401 lid 5 BW niet relevant nu dit artikel niet betrekking heeft op een later (na het sluiten van het convenant) ingetreden wijziging van omstandigheden.
Voor wat betreft de door de man gestelde bedoeling van partijen volstaat het hof met verwijzing naar de conclusie dat de man niet is geslaagd in zijn desbetreffende bewijsopdracht.
De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof wel miskend dat partijen in hun convenant zijn afgeweken van het uitgangspunt dat ingeval van bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven geen beroep op artikel 1:401 lid 5 mogelijk is. Immers in artikel 3.1 van het convenant is in het niet-wijzigingsbeding een uitzondering opgenomen voor het geval sprake is van het aangaan van de overeenkomst tot alimentatieverplichting met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
Dit maakt echter het oordeel van het hof hier niet anders nu de man niet heeft gesteld en onderbouwd wat volgens de bij het sluiten van de overeenkomst geldende wettelijke maatstaven passend was, zodat niet te beoordelen valt of, en in welke mate, van die maatstaven is afgeweken.
-Wijziging op grond van artikel 1:401 lid 1 BW
2.1
Het hof leest, met enige welwillendheid, in de verzoeken en grieven van de man ook een beroep op een na het sluiten van de overeenkomst ingetreden wijziging van omstandigheden. Dit betreft de door de man gestelde omstandigheid dat na anderhalf jaar de echtelijke woning nog steeds niet is verkocht of overgenomen en de vrouw niet meewerkt aan verkoop of overname.
Partijen hebben in het convenant een niet-wijzigingsbeding opgenomen inhoudend dat een na het convenant ingetreden wijziging van omstandigheden geen reden is voor wijziging van de partneralimentatie. Als uitzonderingen hierop zijn opgenomen verkoop of overname door één van partijen van de echtelijke woning of wijziging van hypotheekrente (artikel 1.6) en veranderingen in het inkomen van de man en/of de vrouw (artikel 3.1).
Geen van deze wijzigingsgronden is door de man gesteld.
Wijziging op grond van andere omstandigheden is gelet op het niet-wijzigingsbeding alleen mogelijk indien er sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden.
Het hof is van oordeel dat hiervan niet is gebleken. Ook hier heeft de man alleen ter onderbouwing aangevoerd dat partijen de bedoeling hebben gehad bij het sluiten van de overeenkomst van partneralimentatie zoals door de man gesteld. Nu hiervan gelet op het hiervoor overwogene geen sprake is kan de overeenkomst evenmin op grond van artikel 1:401 lid 1 BW worden gewijzigd.
De proceskosten
2.11
Nu partijen ex-echtelieden zijn en het hof onvoldoende gronden aanwezig acht om anders te oordelen zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt en dat partijen elk de helft van de kosten van de getuige betalen (ten bedrage van (100 kilometer x € 0,19 =) € 19,- aan reiskosten en (2 x € 125,- =) € 250,- aan arbeidskosten).
De conclusie
2.12
Gelet op het bovenstaande zal het hof de beslissing waarvan beroep bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beslissing waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen de eigen kosten dragen en elk de helft van de door de getuige gemaakte kosten van € 269,- per maand in totaal;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, A.R. van der Winkel en J.D.S.L. Bosch, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 23 november 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.