Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
hierna: [appellant] ,
verweerster in het principaal hoger beroep, verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, verweerster in het tegenverzoek,
1.1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- de akte uitlating na tussenbeschikking van [appellant] van 29 september 2017 met producties;
2.2. De verdere beoordeling in hoger beroep
De achtergrond van de opmerkingen in de toelichting is de doelstelling om met de Wwz een einde te maken aan het vóór de invoering van de wet bestaande stelsel van vergoedingen, die waren gerelateerd aan de gevolgen van het ontslag, en afhankelijk waren van factoren als de duur van het dienstverband en de leeftijd van de werknemer. (Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, nr. 3, p. 23-24 en 34) De gevolgen van het ontslag kunnen naar huidig recht dus geen grond meer zijn voor het toekennen van een vergoeding anders dan de transitievergoeding. Het stelsel van de Wwz verzet zich echter niet ertegen dat met de gevolgen van het ontslag rekening wordt gehouden bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding waarop de wet een werknemer aanspraak geeft omdat de werkgever van het ontslag als zodanig een ernstig verwijt kan worden gemaakt, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het de werkgever te maken verwijt.
- de aan GloMidCo toe te rekenen ernstige verwijten, zoals vermeld in rechtsoverweging 5.13 van de tussenbeschikking, die erop neerkomen dat GloMidCo welbewust na de afwijzing van haar eerste ontbindingsverzoek (op 13 juli 2016) in zeer korte tijd (iets meer dan twee maanden) heeft aangestuurd op het ontslag van [appellant] door hem - kort gezegd - weg te pesten en hem willens en wetens niet in de gelegenheid te stellen zijn werkzaamheden bij GloMidCo weer op te pakken. Hieraan doet niet af dat [appellant] , zoals het hof in rechtsoverweging 5.7 van de tussenbeschikking heeft overwogen, ook een aandeel in de verstoring van de arbeidsrelatie heeft gehad;
- Voor zijn indiensttreding bij GloMidCo was [appellant] onder andere werkzaam bij Atos Origin en ontving hij blijkens een opgave op 1 oktober 2014 aan GloMidCo een salaris van
€ 7.876,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en een bonus. Vanaf oktober 2014 hebben [statutair directeur] en [appellant] onderzocht op welke wijze een eventuele samenwerking tussen hen zou kunnen worden geëffectueerd. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de indiensttreding van [appellant] bij GloMidCo op 1 april 2015. [appellant] is zonder proeftijd en direct voor onbepaalde tijd bij GloMidCo in dienst getreden;
- [appellant] is vanaf 25 april 2016 feitelijk door GloMidCo verboden zijn gewone werkzaamheden te verrichten;
- Het laatstgenoten salaris van [appellant] bij GloMidCo bedroeg € 8.112,28 bruto per maand (waarin begrepen een loonsverhoging van 3% met ingang van 1 januari 2016), exclusief emolumenten, waaronder een bedrijfsauto. GloMidCo heeft voor [appellant] een pensioenregeling getroffen waarvoor maandelijks € 922,56 werd afgedragen. [appellant] heeft over 2015 een bonus van € 12.500,- bruto ontvangen en geen aanspraak gemaakt op een bonus over 2016;
- [appellant] is als CEO (algemeen directeur) in dienst getreden bij GloMidCo. [statutair directeur] was statutair directeur. Een functie als CEO betreft een sleutelfunctie. Een dergelijke functie brengt een groot afbreukrisico mee. Dit geldt ook in deze zaak waarin vast staat dat [statutair directeur] en [appellant] zeer nauw met elkaar moesten samenwerken. Het hof heeft in rechtsoverweging 5.7 van de tussenbeschikking vastgesteld dat tussen [statutair directeur] en [appellant] sprake was van een hevige machtsstrijd. [statutair directeur] en [appellant] hadden een andere manier van leidinggeven (erkend door [appellant] onder 59 van zijn verweerschrift tegen het eerste ontbindingsverzoek), waarbij in aanmerking moet worden genomen dat [statutair directeur] de baas was van [appellant] . Niet is gebleken dat er een andere passende functie voor [appellant] binnen GloMidCo was waarmee [appellant] kon instemmen en waarin de kans op botsingen (grotendeels) weggenomen zou zijn. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat, het ernstig verwijtbaar handelen van GloMidCo weggedacht, de verwachting gerechtvaardigd is dat het dienstverband niet langer zou hebben voortgeduurd dan tot 1 oktober 2017, rekening houdende met een “normale” ontbindingsprocedure, de opzegtermijn van drie maanden en de aftrek van de proceduretijd;
- [appellant] heeft bij zijn akte uitlating na tussenbeschikking van 29 september 2017 een berekening overgelegd, waarin onder andere de te verwachten duur van zijn werkloosheid is vermeld en de daaruit voor hem voortvloeiende financiële gevolgen. Hij heeft aangevoerd dat hij er nog niet in is geslaagd een nieuwe vergelijkbare functie te vinden, maar hij heeft geen concreet inzicht in de aard en omvang van zijn sollicitatie-inspanningen en eventuele afwijzingen verstrekt en ook heeft hij geen stukken overgelegd met betrekking tot zijn eventuele werkloosheidsuitkering. GloMidCo heeft betwist dat de positie van [appellant] op de arbeidsmarkt, gelet op zijn arbeidsverleden, weinig rooskleurig is;
- Het hof gaat voorbij aan de niet nader onderbouwde en door [appellant] betwiste stellingen van GloMidCo dat haar bedrijf niet bestaat uit 20 werknemers maar uit acht werknemers en dat zij in 2016 een verlies heeft geleden van € 116.000,-.
2.8 De beroepsgronden 3 en 4 in het principaal hoger beroep slagen. Grief I in het incidenteel hoger beroep faalt ook voor het overige.
3.De beslissing
€ 2.682,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatarief;
€ 1.341,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;