ECLI:NL:GHARL:2017:10636

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 december 2017
Publicatiedatum
4 december 2017
Zaaknummer
WAHV 200.187.210
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Witt
  • A. Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vormverzuim in procedure bij kantonrechter en gevolgen voor hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 februari 2016. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift geen beroepsgronden bevatte en het verzuim niet binnen de gestelde termijn was hersteld. De gemachtigde stelde dat de kantonrechter ten onrechte geen redelijke mogelijkheid heeft geboden om het verzuim te herstellen.

Het hof heeft vastgesteld dat de gemachtigde op 22 juli 2015 beroep heeft ingesteld, maar dat het beroepschrift geen gronden bevatte. De griffier van de rechtbank had de gemachtigde op 27 januari 2016 gewezen op het ontbreken van gronden en een termijn van één week gegeven om dit verzuim te herstellen. Het hof oordeelde dat deze termijn niet adequaat was en dat de gemachtigde niet voldoende was geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van het niet herstellen van het verzuim.

Het hof concludeerde dat er sprake was van een vormverzuim in de procedure bij de kantonrechter, maar dat dit op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet leidde tot vernietiging van de beslissing, omdat de gemachtigde in hoger beroep geen beroepsgronden had ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

WAHV 200.187.210
4 december 2017
CJIB 186178875
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 4 februari 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift geen beroepsgronden bevat en dat verzuim niet binnen een daartoe gestelde termijn is hersteld.
2. De gemachtigde stelt dat de kantonrechter ten onrechte geen (redelijke) mogelijkheid heeft geboden om een eventueel verzuim te herstellen.
3. Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bezwaar- of beroepschrift (onder meer) gronden dient te bevatten. Indien een beroepschrift geen gronden bevat, kan dit leiden tot niet-ontvankelijkverklaring op de voet van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb, mits de indiener van het beroepschrift de gelegenheid heeft gehad het verzuim binnen een daartoe gestelde termijn te herstellen.
4. Het hof stelt vast dat de gemachtigde d.d. 22 juli 2015 beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie. Het beroepschrift bevat geen gronden.
Bij de stukken bevindt zich een aan de gemachtigde gerichte brief van de griffier van de rechtbank d.d. 27 januari 2016, waarin op het ontbreken van gronden wordt gewezen en een termijn van één week wordt gegeven om dit verzuim te herstellen.
5. Nog daargelaten dat niet blijkt dat voormelde brief daadwerkelijk aan de gemachtigde is verstuurd (de rechtbank beschikt niet over een deugdelijke verzendadministratie), kan een termijn van één week in redelijkheid niet worden aangemerkt als een adequate gelegenheid om een verzuim te herstellen. Bovendien is in de brief van de griffier van de rechtbank niet gewezen op het mogelijke gevolg van het niet herstellen van het verzuim, te weten de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
6. Gelet op het voorgaande is in de procedure bij de kantonrechter sprake geweest van een vormverzuim.
7. Ingevolge artikel 6:22 Awb kan een besluit, ondanks schending van een vormvoorschrift, in stand blijven als een betrokkene daardoor niet is benadeeld.
Deze bepaling is op grond van artikel 6:24 Awb van overeenkomstige toepassing in hoger beroep.
8. Naar het oordeel van het hof is in de onderhavige zaak sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:22 van de Awb. Het hof constateert namelijk dat de gemachtigde in hoger beroep geen beroepsgronden heeft ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie. Nu de gemachtigde de beslissing van de officier van justitie dus kennelijk op geen enkel onderdeel betwist, valt niet in te zien hoe het belang van de betrokkene gediend zou zijn geweest bij een (ruimere) door de kantonrechter aan de gemachtigde te geven gelegenheid tot het indienen van beroepsgronden.
9. Gelet op het voorgaande ziet het hof in het geschonden vormvoorschrift in de procedure bij de kantonrechter geen aanleiding voor vernietiging van diens beslissing.
Nu voor het overige geen bezwaren zijn ingebracht tegen de bestreden beslissing en het hof ook ambtshalve geen grond ziet voor vernietiging daarvan, wordt deze bevestigd.
10. De betrokkene wordt niet in het gelijk gesteld. Daarom is er voor een proceskostenvergoeding geen aanleiding.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.