ECLI:NL:GHARL:2017:10637

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 december 2017
Publicatiedatum
4 december 2017
Zaaknummer
WAHV 200.187.672
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Arntz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig verstrekken van machtiging in de procedure bij de officier van justitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 15 januari 2016 het beroep van [A] tegen een beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie ongegrond verklaarde. De kantonrechter had ook het verzoek van [A] tot vergoeding van kosten afgewezen. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft de zaak in behandeling genomen. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend, maar heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de nadere toelichting van [A].

Het hof constateert dat de beslissing van de kantonrechter niet is ondertekend, wat een verzuim oplevert. Dit gebrek is van dien aard dat de beslissing van de kantonrechter moet worden vernietigd. Vervolgens beoordeelt het hof het beroep van [A] tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep niet-ontvankelijk had verklaard omdat [A] niet tijdig een machtiging had overgelegd. [A] stelt dat hem geen gelegenheid tot herstel van het verzuim is geboden, maar het hof oordeelt dat er reeds sprake is van verzuim op het moment dat de vereiste machtiging ontbreekt.

De officier van justitie had [A] verzocht om binnen vier weken een machtiging over te leggen, maar deze is niet tijdig ontvangen. Het hof concludeert dat de officier van justitie [A] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in het beroep tegen de inleidende beschikking. Uiteindelijk verklaart het hof het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond en vernietigt de beslissing van de kantonrechter.

Uitspraak

WAHV 200.187.672
4 december 2017
CJIB 177112894
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 15 januari 2016
betreffende
[A] ( [B] , incasso & procesvoering),
gevestigd te [C] ,
beweerdelijk optredende voor [betrokkene] ,
wonende te [C]

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van [A] tot vergoeding van kosten afgewezen.

Het procesverloop

[A] heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
[A] heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De bestreden beslissing is aangetekend in het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter. Het hof stelt vast dat daarin wel de naam is vermeld van de kantonrechter die het beroep van [A] heeft behandeld, maar dat het proces-verbaal niet is ondertekend door de kantonrechter. In het proces-verbaal is ook niet vermeld dat de kantonrechter buiten staat was dit (mede) te ondertekenen. Ondertekening door de rechter dient het belang dat de rechter daarmee bevestigt dat de weergegeven beslissing de zijne is. Het hof is van oordeel dat het gebrek van dien aard is dat de beslissing van de kantonrechter daarom moet worden vernietigd (vgl. het arrest van dit hof van 23 mei 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2016:3934).
2. Ter beoordeling van het hof is nu het beroep dat [A] tegen de beslissing van de officier van justitie heeft ingesteld. De officier van justitie heeft bij die beslissing het beroep van [A] tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk verklaard, omdat [A] niet tijdig een machtiging had overgelegd.
3. [A] voert daartegen onder meer aan dat hem niet de gelegenheid tot herstel van het verzuim is geboden. Hij merkt daarbij op dat de termijn voor herstel van verzuim eerst geboden kan worden na intreden van dat verzuim. Dat is eerst nadat vergeefs om een machtiging is verzocht. Door hem te verzoeken een machtiging over te leggen en hem het uitblijven daarvan direct niet-ontvankelijk te verklaren, heeft de officier van justitie in strijd met artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehandeld, aldus [A] . Voorts merkt [A] op dat hij op 5 maart 2014 een machtiging heeft overgelegd, derhalve vóór de beslissing van de officier van justitie.
4. De sanctie is bij inleidende beschikking opgelegd aan [betrokkene] .
[betrokkene] is derhalve de beroepsgerechtigde in de zin van artikel 6, eerste lid, WAHV. Het beroep tegen de inleidende beschikking is ingediend door [A] , werkzaam bij [B] , incasso & procesvoering, derhalve door een ander dan de beroepsgerechtigde.
5. Op grond van artikel 2:1, eerste lid, van de Awb, kan een beroepsgerechtigde zich in de fase van het beroep bij de officier van justitie laten bijstaan of vertegenwoordigen door een gemachtigde. Uit het tweede lid van deze bepaling volgt dat van een gemachtigde kan worden verlangd dat hij een schriftelijke machtiging overlegt. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:6 Awb kan het beroep vervolgens niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener van het beroep de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn.
6. Voor zover [A] stelt dat de termijn voor herstel van verzuim eerst geboden kan worden na intreden van dat verzuim, is dat niet juist. Zoals het hof heeft geoordeeld in zijn arrest van d.d. 9 maart 2010, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHLEE:2010:BN5045, is er reeds sprake van verzuim op het moment dat degene die op het beroep dient te oordelen constateert dat de zijn ogen vereiste machtiging ontbreekt.
7. De officier van justitie heeft [A] bij brief van 21 januari 2014 verzocht om binnen een termijn van vier weken na dagtekening een machtiging over te leggen, waaruit blijkt dat hij door de betrokkene gemachtigd is beroep aan te tekenen tegen de inleidende beschikking, waarbij de sanctie is opgelegd. [A] heeft de officier van justitie bij schrijven van 5 maart 2014 een machtiging heeft toegezonden. De machtiging is derhalve niet binnen de daartoe gestelde termijn ontvangen. Gelet hierop heeft de officier van justitie [A] terecht niet-ontvankelijk verklaard in het beroep tegen de inleidende beschikking.
8. Gelet op het voorgaande zal het hof het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaren.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.