ECLI:NL:GHARL:2017:10663

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
5 december 2017
Zaaknummer
200.214.915
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming tot erkenning en DNA-onderzoek in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek om vervangende toestemming tot erkenning van een kind. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht om de beschikking van de rechtbank Gelderland te vernietigen, waarin haar verzoek tot benoeming van een andere bijzondere curator werd afgewezen en een DNA-onderzoek werd gelast. De man, verweerder in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking.

De procedure in eerste aanleg begon met een verzoek van de man om erkenning van het kind en het gezamenlijk gezag met de moeder. De rechtbank Gelderland benoemde een bijzondere curator en gelastte een DNA-onderzoek om de afstamming vast te stellen. De moeder heeft in hoger beroep vijf grieven ingediend, gericht tegen de afwijzing van haar verzoek tot vervanging van de bijzondere curator en het gelasten van het DNA-onderzoek.

Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling de ontvankelijkheid van de moeder in haar verzoeken besproken. Het hof oordeelde dat de bestreden beschikking een tussenbeschikking betreft, waartegen alleen tegelijk met de eindbeschikking hoger beroep kan worden ingesteld. Aangezien de rechtbank geen toestemming heeft gegeven voor een tussentijds hoger beroep, heeft het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken in hoger beroep. De beslissing is genomen door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.214.915
(zaaknummer rechtbank Gelderland 288185)
beschikking 5 december 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. de Jonge te Apeldoorn.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
mr. M.G. Bolijn van der Linden,
wonende te Apeldoorn,
verder te noemen: bijzondere curator Bolijn.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 28 september 2015, van 29 oktober 2015, van 24 maart 2016, en van 12 januari 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie, ingekomen op 12 april 2017;
- het verweerschrift in hoger beroep;
- een journaalbericht van de bijzondere curator van 20 juni 2017 met één productie.
2.2
Op 9 oktober 2017 is hierna te noemen [kind ] verschenen, die buiten aanwezigheid van de moeder, de man, de advocaten van partijen, de bijzondere curator Bolijn en de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 10 oktober 2017 plaatsgevonden. Namens de man is zijn advocaat verschenen. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming] verschenen. Voorts is de bijzondere curator Bolijn verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] geboren [kind ] , verder te noemen: [kind ] .
3.2
Bij verzoekschrift van 12 augustus 2015, ingediend bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft de man verzocht om hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [kind ] , hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [kind ] en een omgangsregeling tussen hem en [kind ] vast te stellen.
3.3
Bij beschikking van 28 september 2015 heeft de rechtbank, omdat de verzochte erkenning een zaak van afstamming betreft, mr. F.J. Bosma te Apeldoorn benoemd tot bijzondere curator en de behandeling van de zaak aangehouden.
3.4
Mr. Bosma heeft de rechtbank aangegeven dat zij niet vrij staat om in deze zaak als bijzondere curator op te treden.
3.5
Bij beschikking van 29 oktober 2015 heeft de rechtbank mr. Bolijn van der Linden benoemd tot bijzondere curator en de behandeling van de zaak voor het overige aangehouden.
3.6
Bij brief van 12 januari 2016 heeft de bijzondere curator haar standpunt laten weten betreffende de gevraagde vervangende toestemming tot erkenning.
3.7
Bij beschikking van 24 maart 2016 heeft de rechtbank, alvorens verder te beslissen, bepaald dat de behandeling van de verzoeken van de man en de beslissing ten aanzien van de bijzondere curator, het inschakelen van de raad en de proceskosten pro forma zullen worden aangehouden, en een DNA-onderzoek door deskundigen gelast naar de vraag of de man de vader is van [kind ] , bepaald dat daartoe DNA-materiaal van de man, de moeder en [kind ] wordt afgenomen, voornoemde personen bevolen hun medewerking te verlenen aan dit onderzoek, de deskundige dr. J.W.J. van der Stappen, klinisch chemicus, dan wel zijn vervang(st)er, verbonden aan het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis, afdeling KCL, te Nijmegen benoemd en de deskundige verzocht zo spoedig mogelijk tot het onderzoek over te gaan en een met redenen omkleed schriftelijk rapport met eindnota in te dienen bij de griffie uiterlijk 20 juni 2016.
3.8
Bij de beschikking van 12 januari 2017 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot benoeming van een andere bijzondere curator afgewezen en alvorens verder te beslissen wederom een DNA-onderzoek gelast door een deskundige, daarbij bepaalt dat uiterlijk 9 maart 2017 het DNA-materiaal van de man, de moeder en [kind ] wordt afgenomen, voormelde personen bevolen hun medewerking aan het onderzoek te verlenen, en de deskundigen verzocht zo spoedig mogelijk tot het onderzoek over te gaan en een met redenen omkleed schriftelijk rapport met eindnota in te dienen bij de griffie uiterlijk 30 maart 2017, en de raadslieden van partijen en de bijzondere curator verzocht zich binnen twee weken na ontvangst van voormeld schriftelijk rapport uit te laten over het resultaat van het DNA-onderzoek alsmede een standpunt in te nemen ten aanzien van het verdere verloop van de procedure.
In deze beschikking heeft de rechtbank voor zover van belang overwogen: "Indien afgifte van DNA-materiaal niet binnen een termijn van acht weken heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning van [kind ] toewijzen".
3.9
Het hoger beroep van de moeder is gericht tegen de beschikking van 12 januari 2017 voor zover daarbij het verzoek tot benoeming van een andere bijzondere curator is afgewezen en voorts een DNA-onderzoek is gelast en is bepaald dat DNA-materiaal bij de moeder en [kind ] wordt afgenomen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 januari 2017. De grieven I en II zien op de afwijzing van het verzoek van de moeder tot benoeming van een andere bijzondere curator. De grieven III tot en met V zien op het gelasten van een DNA-onderzoek. De moeder verzoekt het hof over te gaan tot vernietiging van de bestreden beschikking.
4.2
De man voert verweer. Hij verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen.
4.3
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof de vraag aan de orde gesteld of de moeder kan worden ontvangen in haar verzoeken tot vernietiging van de bestreden beschikking.
5.2
De moeder heeft gesteld dat het, mede gezien alle omstandigheden van het geval, mogelijk moet zijn om hoger beroep in te stellen tegen alle beslissingen die in de bestreden beschikking zijn opgenomen. Zij is van mening dat de bestreden beschikking een eindbeschikking is voor zover het betreft de afwijzing van haar verzoek tot vervanging van de bijzondere curator, het gelastte DNA-onderzoek en het bevel tot medewerking daaraan door de moeder en [kind ] .
5.3
Namens de man is tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat de verzoeken van de moeder niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge het bepaalde artikel 358, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), kan van tussenbeschikkingen hoger beroep slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald.
Het hof is van oordeel dat de in de bestreden beschikking gegeven beslissingen betreffende de vervanging van de bijzondere curator, het gelastte DNA-onderzoek en –voor zover hier van belang- het bevel aan de moeder en [kind ] aan dat onderzoek mee te werken, geen einde maakt aan enig deel van het verzochte, namelijk het verzoek van de man om hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [kind ] . Het hof is dan ook van oordeel dat de in hoger beroep bestreden beschikking een tussenbeschikking betreft, waartegen, nu de rechtbank geen toestemming heeft gegeven voor een tussentijds hoger beroep, slechts tegelijk met de eindbeschikking hoger beroep kan worden ingesteld.
5.5
Volgens vaste rechtspraak kan een wettelijk appelverbod worden doorbroken indien de rechter buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken. Deze doorbrekingsgronden zijn onder meer geformuleerd door de Hoge Raad in zijn uitspraak van 29 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4989 Enka/Dupont en zijn nadien bestendigd (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 15 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2656 en Hoge Raad 28 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0598).
5.6
Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van doorbrekingsgronden nu geen van de door de Hoge Raad ontwikkelde doorbrekingsgronden zijn gesteld of aannemelijk zijn gemaakt dan wel geworden.
5.7
Voormeld oordeel leidt ertoe dat het hof de moeder niet-ontvankelijk zal verklaren in haar verzoeken in hoger beroep.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Weijers-van der Marck en is op 5 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.