ECLI:NL:GHARL:2017:10683

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
5 december 2017
Zaaknummer
WAHV 200.180.262
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Sekeris
  • M. Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake snelheidsmeting en procesorde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 22 september 2015 een beroep van de betrokkene tegen een administratieve sanctie gegrond verklaarde. De betrokkene had een boete van € 259,- opgelegd gekregen voor het overschrijden van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom met 26 km/u op 3 juli 2014. De betrokkene betwistte de geldigheid van de snelheidsmeting, onder andere vanwege een vermeende onjuiste afstand tot de rijlijn en mogelijke verstoring van de meting door reflectie van verkeersborden en bomen. Het hof oordeelt dat de verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende grondslag biedt voor de vaststelling van de gedraging, tenzij er specifieke feiten zijn die aan de juistheid van de verklaring twijfelen. Het hof concludeert dat de betrokkene niet in haar stellingen is geslaagd en bevestigt de beslissing van de kantonrechter. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de redelijke termijn van berechting niet is overschreden in deze zaak.

Uitspraak

WAHV 200.180.262
5 december 2017
CJIB 182808652
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland
van 22 september 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing gegrond verklaard en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De griffier van het hof heeft de advocaat-generaal verzocht om aanvullende informatie.
Na ontvangst van de aanvullende informatie, is de betrokkene in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De betrokkene heeft een reactie gegeven op de aanvullende informatie. Daarbij heeft zij verzocht om een schadevergoeding.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 259,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximumsnelheid binnen bebouwde kom met 26 km/u”, welke gedraging zou zijn verricht op 3 juli 2014 om 10:47 uur op de Houtveldweg te Zaandam met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
2. De betrokkene brengt naar voren dat volgens de aanvankelijke verklaring van de verbalisant de afstand tot de rijlijn vijf meter bedroeg ten tijde van de meting. Later is de verbalisant daarvan teruggekomen en heeft hij verklaard dat deze afstand in ieder geval minder dan veertien meter bedroeg. De betrokkene leidt uit deze gang van zaken af dat er een valse beschikking is opgemaakt die achteraf is gecorrigeerd. De betrokkene geeft verder aan dat de laserstraal mogelijk is verstoord door reflectie van verkeersborden en grote bomen.
Verder zou de meting in een bocht hebben plaatsgevonden. Van een geldig uitgevoerde meting zou, gelet op dit alles, geen sprake kunnen zijn.
3. In WAHV-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
4. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer in:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte snelheidsmeter.
Gemeten (afgelezen) snelheid : 79 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid : 76 km per uur.
Toegestane snelheid : 50 km per uur.
Overschrijding met : 26 km per uur.
Merk/soort meetmiddel : Ultra Lyte Lasergun (…)
Meetafstand : 141 m.
Afstand tot rijlijn : 5 m.”
5. Bij de stukken bevindt zich verder een aanvullend proces-verbaal dat door de verbalisant die de sanctie heeft opgelegd op 5 februari 2015 op ambtseed is opgemaakt. Hierin verklaart de verbalisant, onder meer:
“De afstand tot de rijlijn wordt aangegeven om in relatie tot de afstand van de meting de hoek te kunnen bepalen waaronder werd gemeten. Bij een afstand van 141 meter mag de afstand tot de rijlijn maximaal 14 meter zijn om tot een geldige meting te komen. Betrokkene stelt dat de afstand meer dan 5 meter had moeten zijn. Dit is juist als men uitgaat van de plaats van de verbalisant. Als men uitgaat van de afstand waarop wordt gemeten (in dit geval 141 meter) mag een schatting van vijf meter tot de rijlijn van het voertuig als juist worden beschouwd. Het is bij verbalisant 52470 bekend dat de afstand van de rijlijn minder dan 10 procent van de afstand tussen het meetmiddel en het voertuig moet zijn. In dit geval was de afstand tot de rijlijn zeker minder dan 14 meter. Verbalisant stelt dan ook dat hij een geldige meting heeft gedaan.”
6. Ten aanzien van de afstand tot de rijlijn overweegt het hof het volgende. Bij een snelheidsmeting met behulp van een laserapparaat is de hoek waaronder wordt gemeten van invloed op de vraag of de gemeten snelheid overeenstemt met de werkelijke snelheid (vgl. het arrest van de Meervoudige Strafkamer van het hof van 7 december 2007, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHLEE:2007:BB9617). De afwijking tussen de gemeten snelheid en de werkelijke snelheid wordt als gevolg van het zogeheten cosinuseffect groter naarmate de hoek waaronder wordt gemeten groter is. In het theoretische geval dat recht voor of achter het voertuig wordt gemeten, is de gemeten snelheid gelijk aan de werkelijke snelheid. Doordat in de praktijk doorgaans onder een hoek moet worden gemeten, zal de door het laserapparaat aangegeven snelheid lager zijn dan de werkelijk gereden snelheid. Deze afwijking is dus in het voordeel van een betrokkene.
7. De verbalisant refereert in zijn verklaring aan de 1:10-verhouding. Deze houdt in dat de meetafstand tussen het laserapparaat en het voertuig tenminste tien keer de afstand tussen het laserapparaat en de rijlijn moet zijn. Wanneer die verhouding in acht wordt genomen meet het apparaat minimaal een fractie van 0.995 van de werkelijke snelheid. Dat wil zeggen dat de gemeten snelheid maximaal 0,5% afwijkt van de werkelijk gereden snelheid.
8. In de onderhavige zaak is in de initiële verklaring van de verbalisant een afstand tussen het laserapparaat en de rijlijn opgenomen van 5 meter. Het hof acht, gelet op de met foto’s onderbouwde verklaring van de betrokkene hieromtrent, aannemelijk dat deze afstand in werkelijkheid ca. 10 meter bedroeg. In zijn latere verklaring heeft de verbalisant verklaard dat de afstand tot de rijlijn in ieder geval binnen de 1:10-verhouding is gebleven.
9. Naar het oordeel van het hof is de betrokkene door de onjuiste afstandsvermelding in de initiële verklaring niet in enig belang geschaad. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de daadwerkelijke afstand groter was, zodat het meetresultaat – in het voordeel van de betrokkene – navenant lager is geweest dan de werkelijk gereden snelheid. Het hof overweegt bovendien dat vermelding van de afstand tot de rijlijn door de verbalisant niet vereist is (vgl. het arrest van het hof van 22 januari 2008, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHLEE:2008:BC9840). Gelet op dit alles ziet het hof geen aanleiding om aan de onjuiste vermelding van deze afstand gevolgen te verbinden.
10. De stelling van de betrokkene dat de meting in een bocht zou hebben plaatsgevonden, wordt verworpen. Het hof constateert weliswaar dat op de foto die door de betrokkene is overgelegd een (flauwe) bocht zichtbaar is, maar dat de betrokkene met een pijl heeft aangeduid dat de meting voorbij deze bocht heeft plaatsgevonden. Nu de verbalisant bovendien heeft verklaard dat de meetapparatuur conform de voorschriften is gebruikt, acht het hof niet aannemelijk geworden dat het voertuig in een bocht is gemeten.
11. De betrokkene stelt dat de meting mogelijk is verstoord door reflectie van verkeersborden en bomen. Het is het hof ambtshalve bekend dat bij
radarapparatuurde mogelijkheid bestaat van reflectie van het signaal, waardoor een onjuiste meting kan volgen. Het hof heeft de advocaat-generaal verzocht om aanvullende informatie ten aanzien van de mogelijkheid van reflectie bij een
laserapparatuur.
12. De advocaat-generaal heeft een aanvullend proces-verbaal d.d. 8 oktober 2017 ingebracht, waarin hoofdagent van politie Hovinga, werkzaam bij de Eenheid Noord-Nederland, (onder meer) het volgende op ambtsbelofte verklaart:
“Een lasergun werkt op basis van licht en reflectie. De lasergun zendt constant lichtpulsjes uit (bijvoorbeeld 100 per seconde op de lichtfrequentie 904nm) en ontvangt deze terug zodra de pulsen weerkaatsen op bijvoorbeeld een auto of ander (reflecterend) object. Dit gebeurt met de snelheid van het licht (299.792.458 meter/seconde). Doordat de snelheid van het licht bekend is en de lasergun weet hoelang de pulsen erover hebben gedaan om terug te komen, kan de lasergun precies berekenen hoe ver weg het object is maar ook hoe snel het beweegt (en in welke richting). (…) In tegenstelling tot een radar, welke een brede radarbundel uitstraalt, straalt een lasergun genoemde lichtpulsjes uit in een zeer dunne, compacte straal. Deze straal kan in het geheel niet beïnvloed worden door reflectie van verkeersborden of wat dan ook. De dunne straal kan wel onderbroken worden door een verkeersbord o.i.d. maar dan zal de lasergun geen meting kunnen maken omdat de straal onderbroken wordt. Als de lasergun wel een meting maakt, dan is de straal niet onderbroken geweest.”
13. De betrokkene merkt op dat het hof op basis van de voorliggende stukken uitspraak zou doen. Dat verhoudt zich volgens haar niet met het opvragen van aanvullende informatie. Verder blijft de betrokkene bij haar eerdere bezwaren. Ook stelt zij dat mogelijk een ander (haar tegemoetkomend) voertuig is gemeten.
14. Het hof stelt vast dat de griffier van het hof de betrokkene bij brief van 13 april 2016 heeft meegedeeld dat het hof op basis van de voorliggende stukken een beslissing zal nemen. Die mededeling laat echter onverlet dat het hof, wanneer het zich onvoldoende geïnformeerd acht, aanvullende informatie kan opvragen en die informatie – overigens ook wanneer dat in het voordeel is van een betrokkene – bij de beslissing kan betrekken. Slechts wanneer de betrokkene niet in de gelegenheid zou zijn gesteld om op die nadere informatie te reageren, zou zijn gehandeld in strijd met de behoorlijke procesorde. De betrokkene heeft die gelegenheid wel gekregen en ook benut. Het verweer op dit punt wordt dan ook gepasseerd.
15. Het verweer van de betrokkene dat mogelijk sprake is geweest van reflectie als gevolg van de aanwezigheid van bomen en verkeersborden, slaagt niet. Op basis van de nader door de advocaat-generaal ingebrachte informatie acht het hof niet aannemelijk geworden dat de meting is verstoord als gevolg van reflectie door statische objecten.
15. Het hof acht evenmin aannemelijk geworden dat de verbalisant een ander voertuig heeft gemeten dan dat van de betrokkene. De verbalisant heeft verklaard dat hij de apparatuur met inachtneming van de voorschriften heeft bediend en heeft vastgesteld dat de snelheidsovertreding met het voertuig van de betrokkene is begaan. Zij is vervolgens ook direct staandegehouden. De enkele stelling van de betrokkene dat mogelijk een ander voertuig is gemeten, is onvoldoende om twijfel aan deze verklaring te doen ontstaan.
17. Nu de betrokkene ook overigens niets heeft aangevoerd dat twijfel aan de verklaring van de verbalisant rechtvaardigt, staat naar het oordeel van het hof vast dat de gedraging is verricht. Daarvoor is aan de betrokkene terecht een sanctie opgelegd. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom bevestigen.
18. De betrokkene vraagt om schadevergoeding wegens de lange duur van de procedure.
19. Het hof heeft in navolging van bestendige rechtspraak van de hoogste bestuursrechters bij arrest van 3 maart 2017 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:GHARL:2017:1777) geoordeeld dat sprake is van schending van de redelijke termijn van berechting wanneer de procedure in eerste aanleg – inclusief het administratief beroep – langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege het bestuursorgaan jegens de beboete persoon een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een boete zal worden opgelegd. Voor het hoger beroep bedraagt de redelijke termijn van berechting eveneens ten hoogste twee jaar. Die termijn gaat in op het moment dat het rechtsmiddel is ingesteld. Bestraffende sancties hoger dan € 1.000,- worden bij schending van de redelijke termijn in beginsel gematigd.
Bij sancties onder de € 1.000,-, zoals de onderhavige, wordt volstaan met de vaststelling dat artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden.
20. Het hof stelt vast dat in deze zaak in hoger beroep de redelijke termijn van berechting is overschreden, zodat artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden.
Onder verwijzing naar het hiervoor overwogene wordt met die vaststelling volstaan.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om een schadevergoeding af.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.