In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellant], een huurder, en [geïntimeerde], de verhuurder. [appellant] huurde sinds 12 maart 2012 een kamer van [geïntimeerde] en had te maken met verschillende huurverhogingen die door de verhuurder zijn aangekondigd. [appellant] heeft in 2014 schuldsanering aangevraagd onder de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), waarbij [C] als bewindvoerder is aangesteld. In 2015 heeft [geïntimeerde] ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming gevorderd wegens huurachterstand. Het verstekvonnis van 28 oktober 2015 heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, maar [appellant] is in verzet gegaan tegen dit vonnis. De kantonrechter heeft het verzet ongegrond verklaard, maar [appellant] heeft hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de huurachterstand die is opgebouwd vóór de schuldsanering onder de Wsnp valt en dus niet kan worden opgeëist zolang de regeling van toepassing is. Het hof heeft vastgesteld dat de huurverhogingen niet rechtsgeldig zijn gecommuniceerd aan de bewindvoerder van [appellant], en dat [appellant] niet op de hoogte was van zijn rechten om deze verhogingen te betwisten. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [appellant] voor teveel betaalde huur. Het hof heeft ook de proceskosten gecompenseerd, waarbij [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep is veroordeeld.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de huurder als de verhuurder in het kader van huurverhogingen en de impact van schuldsanering op huurbetalingen. Het hof heeft de belangen van de huurder beschermd door te oordelen dat de huurachterstand niet kan worden opgeëist zolang de Wsnp van toepassing is, en dat de verhuurder niet de bewindvoerder hoeft te informeren over huurverhogingen.