ECLI:NL:GHARL:2017:10775

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
7 december 2017
Zaaknummer
200.227.351
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens bestuurdersaansprakelijkheid en recente schuldenlast

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling voor [appellante]. De rechtbank Gelderland had eerder, op 3 november 2017, het verzoek van [appellante] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de omvangrijke schuld van [appellante] aan de curator, die voortkwam uit haar aansprakelijkheid als bestuurder van de failliete onderneming [bedrijf]. Deze schuld, die in rechte vaststond, was ontstaan door onbehoorlijk bestuur en was recentelijk ontstaan, wat de toepassing van de hardheidsclausule in de weg stond.

De rechtbank had vastgesteld dat [appellante] niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de schuld aan de curator te goeder trouw was ontstaan en dat zij niet voldeed aan de informatieplicht in het kader van de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft deze overwegingen bevestigd en geoordeeld dat de omvangrijke en recente schuld aan de curator, die voortkwam uit haar bestuurdersaansprakelijkheid, in beginsel in de weg stond aan haar toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft ook overwogen dat [appellante] niet had aangetoond dat zij de omstandigheden die tot haar schulden hadden geleid onder controle had gekregen, wat een vereiste is voor de toepassing van de hardheidsclausule.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het verzoek van [appellante] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de hardheidsclausule en de vereisten die aan de schuldenaar worden gesteld om in aanmerking te komen voor schuldsanering, vooral in gevallen van bestuurdersaansprakelijkheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.227.351
(rekestnummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: Rek 17/1537)
arrest van 7 december 2017
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante, hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. D. Coskun.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 9 september 2014 is de voormalige te [kantoorplaats] gevestigde onderneming van [appellante] , [bedrijf] , in staat van faillissement verklaard. Daarbij is [persoon] te [kantoorplaats] tot curator aangesteld.
Bij beschikking van 20 december 2016 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, [persoon] per 1 januari 2017 ontslagen als curator in voornoemd faillissement en in diens plaats [persoon 1] te [kantoorplaats] benoemd tot curator.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 25 mei 2016 is [appellante] wegens onbehoorlijk bestuur op de voet van artikel 2:248 lid 1 BW aansprakelijk gehouden voor het faillissementstekort en is zij onder meer veroordeeld om bij wijze van voorschot aan [persoon 1] , in hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf] (hierna: de curator), een bedrag van € 554.204,04 te voldoen.
[appellante] heeft geen hoger beroep ingesteld van voornoemd vonnis.
1.3
Bij verzoekschrift van 31 juli 2017 heeft de curator de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, verzocht [appellante] in staat van faillissement te verklaren, omdat [appellante] voormeld bedrag niet heeft betaald.
Vervolgens heeft [appellante] bij verzoekschrift van 14 augustus 2017 de rechtbank verzocht ten aanzien van haar de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken. Daarop heeft de rechtbank de behandeling van het faillissementsverzoek geschorst.
1.4
Bij vonnis van 3 november 2017 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, het verzoek van [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 8 november 2017 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van laatstgenoemd vonnis van 3 november 2017 en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, te bepalen dat zij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen en van de met het op 28 november 2017 door mr. E. Gürcan, kantoorgenoot van mr. Coskun, ingediende V6-formulier meegezonden producties.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 november 2017, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Gürcan, die het woord heeft gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde aantekeningen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
[appellante] is geboren op [geboortedatum] . In 2006 heeft zij een onderneming in de verpakkingsindustrie opgericht, in de vorm van een eenmanszaak.
Op 14 maart 2012 heeft [appellante] [bedrijf] opgericht en ter volstorting van de aandelen de eenmanszaak ingebracht in die vennootschap. Enig bestuurder en aandeelhouder werd de op 26 september 2011 opgerichte Stichting aandelenbeheer [bedrijf] (hierna: de Stichting), van welke Stichting [appellante] de bestuurder was. In 2014 heeft [appellante] de onderneming verkocht aan [koper 1] en [koper 2] . Op 4 augustus 2014 heeft [appellante] het bestuur van de stichting overgedragen aan [koper 1] , die daarmee middellijk bestuurder van [bedrijf] werd. In een notariële akte van 4 augustus 2014 is vastgelegd dat de onderneming per 1 april 2014 is overgedragen. [appellante] is ook na 1 april 2014 in de onderneming blijven werken (naar eigen zeggen in een uitvoerende functie). Sinds 1 november 2015 is [appellante] parttime werkzaam (20 uur per week) als administratief medewerkster bij [bedrijf 1] , de onderneming van haar broer, [persoon 3] . Ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] verklaard dat zij van een andere werkgever een concreet aanbod heeft gekregen om per januari/februari 2018 als fulltime administratief medewerkster in dienst te treden.
3.2
De schuldenlast van [appellante] bedraagt volgens de handgeschreven bedragen op de bij het verzoekschrift Wsnp ex art. 284 Fw gevoegde crediteurenlijst van 14 augustus 2017 in totaal € 667.000,-. Tot deze schuldenlast behoren naast de hiervoor onder rov. 1.2 genoemde schuld aan de curator van (volgens de crediteurenlijst) € 530.000,-, een schuld aan ABN AMRO Bank van € 62.000,-en een schuld aan [persoon 3] van € 75.000,-.
3.3 De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van
[appellante] afgewezen op grond van artikel 288 eerste lid, aanhef en onder b en c van de Faillissementswet (hierna: Fw). Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
is tot kort voor het op 9 september 2014 uitgesproken faillissement van [bedrijf] bestuurder van die vennootschap geweest. De curator heeft [appellante] in 2015/2016 in een civiele procedure aansprakelijk gesteld voor het tekort in de faillissementsboedel, Volgens de curator heeft [appellante] haar taak als bestuurder van [bedrijf] onbehoorlijk vervuld, dan wel dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens de schuldeisers. Bij vonnis van 25 mei 2016 heeft deze rechtbank de curator in het gelijk gesteld en [appellante] wegens onbehoorlijk bestuur aansprakelijk gehouden voor het faillissementstekort en haar onder meer veroordeeld om bij wijze van voorschot aan de curator een bedrag van € 554.204,04 te betalen. Gelet op dat vonnis en mede gelet op het feit dat [appellante] betreffende dat vonnis, ondanks het verzoek om bij het onderhavige schuldsaneringsverzoek alle relevante stukken over de gerechtelijke procedure ten aanzien van de aansprakelijkheidsstelling te overleggen, niet zelf aan de rechtbank heeft overgelegd, moet het verzoek worden afgewezen. [appellante] is er volgens het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat de schuld aan de curator te goeder trouw is ontstaan en er evenmin in geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat zij in de schuldsaneringsregeling zal voldaan aan de informatieplicht.
3.4
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schuld aan de curator niet te goeder trouw is geweest.
Deze schuld wegens bestuurdersaansprakelijkheid en daarmee de verwijtbaarheid van het handelen van [appellante] met betrekking tot het faillissement van [bedrijf] is met het vonnis van de rechtbank van 25 mei 2016 komen vast te staan. Dat vonnis is inmiddels onherroepelijk geworden, zodat het hof moet uitgaan van de juistheid van deze schuld en de gronden waarop zij berust.
Overigens is van de zijde van [appellante] ter zitting ook erkend dat de schuld aan de curator niet als te goeder trouw kan worden aangemerkt.
Deze omvangrijke, nog recent ontstane, schuld staat derhalve in beginsel in de weg aan toelating van [appellante] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.5
Het verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan, niettegenstaande het feit dat, zoals in dit geval, de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 288 eerste lid, aanhef en onder b, Fw zich voordoet, ingevolge het bepaalde in het derde lid van dat artikel toch worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen (de hardheidsclausule).
3.6
Het gaat bij de toepassing van deze clausule om de oorzaak van de problematiek, welke oorzaak de schuldenaar aantoonbaar onder controle moet hebben gekregen en waarbij in het algemeen is vereist dat de schuldenaar een (persoonlijke) ontwikkeling heeft doorgemaakt die erin resulteert dat de schuldenaar de situatie die hem in financiële problemen heeft gebracht onder controle heeft. Met andere woorden: er dient sprake te zijn van een bestendige gedragsverandering waardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat de problematiek zich niet zal herhalen, omdat de oorzaak daarvan is weggenomen.
3.7
Het is aan [appellante] om dit aannemelijk te maken, nu zij ter zitting in hoger beroep een beroep heeft gedaan op deze hardheidsclausule. [appellante] heeft ter onderbouwing van dit beroep aangevoerd dat zij geen onderneming meer heeft en in de toekomst ook geen ondernemerschap meer zal uitoefenen en dat zij zich ter aflossing van haar schulden naar vermogen inspant op de arbeidsmarkt. Voorts heeft zij gewezen op de rapportage van het UWV.
Deze door [appellante] aangevoerde omstandigheden vormen, mede gelet op de aard, de recente ontstaansdatum en de omvang van de schuld aan de curator, voor het hof geen aanleiding toepassing te geven aan de hardheidsclausule en daarmee voorbij te gaan aan de vijfjaarstermijn als bedoeld in artikel 288 eerste lid, aanhef en onder b, Fw.
3.8
Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 3 november 2017.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M. Evers, L.J. de Kerpel-van de Poel en B.J. Engberts, en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en op 7 december 2017 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.