ECLI:NL:GHARL:2017:10854

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
200.213.234/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarige kinderen na langdurige uithuisplaatsing en problematiek bij ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A.C.W. Duiveman, had hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin het gezag over de kinderen was beëindigd. De kinderen staan sinds 9 juli 2012 onder toezicht en zijn in 2014 uit huis geplaatst, eerst in een vrijwillig kader en later op basis van een machtiging uithuisplaatsing. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is een veilige en stabiele opvoedingsomgeving te bieden, wat in het belang van de kinderen is. De kinderen hebben behoefte aan structuur en continuïteit, wat zij bij de moeder niet kunnen krijgen. Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en geconcludeerd dat de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing bij de moeder is verstreken. De moeder heeft verzocht om een ouderschapsonderzoek, maar dit verzoek is afgewezen omdat het belang van de kinderen bij duidelijkheid en rust zwaarder weegt. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.213.234/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/188562/FA RK 16-1592)
beschikking van 5 december 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.C.W. Duiveman te Zwolle,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verder te noemen: de GI,
[de vader] ,
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
[de pleegouders] ,
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 3 januari 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 31 maart 2017;
- het verweerschrift van de raad;
- een journaalbericht van mr. Duiveman van 14 september 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Duiveman van 19 september 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Duiveman van 21 september 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 september 2017 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [C] verschenen. Mr. Duiveman heeft pleitaantekeningen overgelegd.
2.3
Nadien zijn met instemming van het hof binnengekomen:
- een brief van mr. Duiveman van 12 oktober 2017;
- een brief van de raad van 17 oktober 2017;
- een brief van de raad van 27 oktober 2017 met productie(s);
- een brief van de GI van 31 oktober 2017.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de vader en de moeder zijn geboren een inmiddels meerderjarige dochter [D] , als ook [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2002 en [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2006. Het huwelijk tussen de ouders is ontbonden in oktober 2012.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 9 juli 2012 onder toezicht. Op diezelfde dag is een spoedmachtiging uithuisplaatsing afgegeven, die op 8 augustus 2012 is geëffectueerd. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd, laatstelijk tot 30 maart 2017. Na vanaf eind april 2013 een periode thuis te hebben gewoond bij de moeder zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] sinds 2 oktober 2014 uit huis geplaatst. Aanvankelijk in een vrijwillig kader en nadien op basis van een machtiging uithuisplaatsing. Sinds 15 oktober 2014 bij de pleegouders; [de minderjarige2] woont daar nog steeds. [de minderjarige1] verblijft sinds medio juni 2017 bij de crisisopvang [E] in [F] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 3 januari 2017 heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op de beëindiging van het gezag van de moeder. De moeder verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking (naar het hof begrijpt: gedeeltelijk, namelijk voor zover het gezag van de moeder is beëindigd) te vernietigen en het verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat het gezag van de moeder over de minderjarigen beëindigd dient te worden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.4
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kwetsbare en gevoelige kinderen zijn (mede) door wat ze in het verleden hebben meegemaakt. Beide ouders kampten met persoonlijke problematiek en er is sprake geweest van een heftige echtscheidingsstrijd waarbij de ouders nauwelijks met elkaar communiceerden, ernstige verwijten hadden ten aanzien van de andere ouder en de kinderen daarmee belastten. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in 2012 vanwege (onder meer) overbelasting van de moeder uit huis geplaatst. In maart 2013 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder (terug) geplaatst maar in 2014 zijn zij, wederom omdat de moeder overbelast was, opnieuw (aanvankelijk in een vrijwillig kader) uit huis geplaatst. Ondanks de inzet en de ondersteuning van intensieve hulpverlening is het de moeder, die hard gewerkt heeft om thuisplaatsing bij haar te realiseren, niet gelukt om een stabiele en veilige opvoedingsomgeving te creëren. Gelet op de problematiek van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben zij behoefte aan structuur, voorspelbaarheid en aandacht. Dit kunnen zij bij de moeder onvoldoende krijgen. Bij thuisplaatsing zouden [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. In dit kader heeft het hof mede in overweging genomen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] al geruime tijd kenbaar maken in het pleeggezin te willen blijven wonen en niet terug te willen naar de moeder. Uit de stukken blijkt dat de kinderen druk ervaren van de moeder en een groot beroep doet op hun loyaliteit. De steeds terugkerende vragen van moeder of zij willen komen logeren en weer thuis willen komen wonen, veroorzaken onrust en spanning bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Zij willen weten waar zij aan toe zijn. Het hof is van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor thuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] inmiddels is verstreken. Met uitzondering van de periode van de mislukte terugplaatsing wonen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] al sinds 2012 niet meer thuis. Anders dan de moeder stelt, kan wat in de periode voor oktober 2014 heeft plaatsgevonden niet uitgevlakt worden. Het is in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dat zij duidelijkheid krijgen dat zij niet meer bij de moeder zullen gaan wonen en verder kunnen opgroeien op een stabiele en veilige plek. Nu het opvoedingsperspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet bij de moeder ligt, kan gezagsbeëindiging de rust creëren waaraan met name deze kinderen behoefte hebben.
5.5
Hetgeen is voorgevallen tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de omstandigheid dat [de minderjarige1] is overgeplaatst naar een crisisplek bij [E] in [F] maken de beslissing van het hof niet anders en geven geen aanleiding voor aanhouding van de beslissing. Weliswaar is de situatie op dit moment anders dan tijdens de zitting is geschetst, echter dit verandert niets aan het gegeven dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet meer thuis bij de moeder kunnen gaan wonen. Sterker nog: de recente ontwikkelingen geven te meer aan dat het hier om beschadigde kinderen gaat, met mogelijk ernstige problematiek bij [de minderjarige1] , die een meer dan gemiddeld rustige en gestructureerde opvoedingsomgeving vragen. Het hof acht het, gelet op de periode van uithuisplaatsing, de vaststelling dat de kinderen niet bij de moeder zullen opgroeien en de behoefte van beide kinderen aan duidelijkheid over hun woonperspectief in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] om nu een beslissing te nemen over het perspectief van beide kinderen, en wel dat het niet meer bij de moeder ligt.
5.6
Moeder heeft ten slotte verzocht om een ouderschapsonderzoek en een uitbreiding van het omgevingsonderzoek van de raad naar ook oma (moederszijde) en [D] . Het hof wijst dit verzoek na afweging van ieders belangen af. Het belang van de moeder om duidelijkheid te verkrijgen wat haar rol als ouder in de toekomst van de kinderen kan zijn, weegt in deze zaak niet op tegen het belang dat de kinderen hebben bij de beslissing die nu aan het hof voorligt, te weten de beëindiging van het gezag van de moeder. De kinderen hebben een fors belast verleden. Om redenen die het hof hiervoor heeft overwogen, zijn de kinderen nu het meest gebaat bij rust en duidelijkheid over het feit dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen. De aanvaardbare termijn voor terugplaatsing naar de moeder is verstreken. Een nieuw onderzoek zal leiden tot onduidelijkheid, hetgeen niet in het belang van de kinderen is.
5.7
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen zodat het gezag van de moeder beëindigd blijft.
5.8
Het hof zal, zoals te doen gebruikelijk in zaken als de onderhavige, de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 3 januari 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en I.F. Clement, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 5 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.