ECLI:NL:GHARL:2017:10857

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
200.215.896/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en verzoek om raadsrapportage in een ouderschapsconflict

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun twee minderjarige kinderen, geboren in 2006 en 2008. De vader, die in hoger beroep ging, verzocht om een raadsrapportage voor waarheidsvinding, maar dit verzoek werd afgewezen. De moeder had eerder het verzoek gedaan om alleen het gezag over de kinderen te verkrijgen, wat door de rechtbank Noord-Nederland op 15 februari 2017 was toegewezen. Het hof oordeelde dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders, gezien de negatieve en spanningsvolle verhouding tussen hen. De ouders waren niet in staat om op een behoorlijke manier gezamenlijk gezag uit te oefenen, wat leidde tot ernstige emotionele en gedragsproblemen bij de kinderen, waaronder posttraumatische stressstoornis en angststoornissen. Het hof concludeerde dat het in het belang van de kinderen was om het gezamenlijk gezag te beëindigen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. Het hof wees ook het verzoek van de vader om een raadsonderzoek af, omdat dit geen verbetering zou brengen in de verstoorde relatie tussen de ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.215.896/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/117281/FA RK 16-2716)
beschikking van 5 december 2017
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Atema te Groningen,
en
[verweerster] ,
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.M. Bierens te Assen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Noord | Drenthe,
gevestigd te Assen,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 15 februari 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 12 mei 2017;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van
23 mei 2017;
- een brief van de GI van 27 juni 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Atema van 19 oktober 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 november 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn verschenen de heer [C] en mevrouw [D] .

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2006 en [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2008.
3.2
Sinds 23 juli 2014 staan [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht van de GI. De onder toezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 23 april 2018 .
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het gezamenlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking is bepaald dat de moeder voortaan alleen belast zal zijn met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven één en twee zien op de motivering van de beschikking. Grief drie ziet op het horen of betrekken van de kinderen in het geding/onderzoek. De vader verzoekt vernietiging van de bestreden beschikking en afwijzing van het verzoek van de moeder.
4.3
De moeder voert verweer en zij verzoekt de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat bij blijvend gezamenlijk gezag er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] klem of verloren zouden raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.3
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans daartoe in staat mogen worden geacht, binnen een redelijke termijn. Een en ander vereist een minimaal vermogen tot positieve communicatie tussen de ouders. Daar ontbreekt het in dit geval aan. Uit de stukken en hetgeen tijdens de zitting naar voren is gekomen blijkt dat er al jaren sprake is van forse echtscheidingsproblematiek; de verhouding tussen de ouders is negatief en spanningsvol. Partijen zijn geenszins in staat met elkaar te communiceren en het lukt ze niet om gemeenschappelijke eensluidende besluiten te nemen ten aanzien van allerlei zaken die van wezenlijke invloed zijn op het welzijn van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Ongeacht of hetgeen de vader dienaangaande stelt waar is, vast staat dat als gevolg van de echtscheidingsstrijd [de minderjarige1] en [de minderjarige2] klem en verloren zijn geraakt tussen de ouders, zij voelen zich verscheurd en onveilig, wat zich uit in lichamelijke klachten en onrust in hun gedrag. Er is bij beide kinderen sprake van een posttraumatische stressstoornis, een gegeneraliseerde angststoornis en een ouder-kind-relatieprobleem (gediagnosticeerd in 2013 door GGZ Drenthe Kinder- en Jeugdpsychiatrie). Het hof is van oordeel dat niet is te verwachten dat er binnen afzienbare tijd verbetering komt in de verstandhouding tussen partijen en acht forensische mediation en/of een persoonlijkheidsonderzoek van de ouders niet aangewezen gelet op de ambivalente houding van de vader en zijn wantrouwen ten aanzien van de hulpverlening. Immers sinds 2014 (datum ondertoezichtstelling van de kinderen) is geprobeerd de samenwerking tussen de ouders te verbeteren door middel van de ingezette hulpverlening van maatschappelijk werk, [E] , [F] , [G] , [H] , [I] en schoolmaatschappelijk werk. Echter zonder enige verbetering. Het lijkt de vader niet te lukken de belangen van de kinderen voorop te stellen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben rust en duidelijkheid nodig en onder voornoemde omstandigheden acht het hof het niet in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] het gezamenlijk gezag van de ouders te laten voortduren. Beëindiging van het gezag van de vader is in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk om te voorkomen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (verder) klem of verloren raken tussen de ouders.
5.4
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat het niet in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is om een raadsonderzoek te gelasten naar de gezagsvoorziening over de kinderen. Het hof overweegt in aanvulling hierop nog het volgende. Het hof is van oordeel dat het gelasten van een raadsonderzoek, waartoe in de visie van de vader ook waarheidsvinding behoort, geen verbetering zal brengen in de onderlinge verstoorde relatie tussen de ouders. Aangezien daarin nu juist de oorzaak ligt dat de kinderen klem en verloren zijn geraakt acht het hof een raadsonderzoek niet geïndiceerd.
Daarnaast worden kinderen in beginsel gehoord als ze de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt. Het hof ziet in onderhavige zaak geen aanleiding hiervan af te wijken.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
15 februari 2017;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, G.M. van der Meer en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 5 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.