Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
“niet meer dan wel minder dan EUR 5.000,00 exl. BTW”zou worden betaald en dat deze “
betalingsafspraak”ook
“gold voor mogelijke vervolgzaken.”
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
eerste griefbetoogt [appellant] dat aan [geïntimeerde] geen vorderingsrecht toekomt. Toen partijen met elkaar zaken deden, werkte [geïntimeerde] nog vanuit “ [geïntimeerde] Advocaten B.V.”, zijnde een vennootschap waarvan [geïntimeerde] enig bestuurder en aandeelhouder was. Pas per 1 november 2013 deed hij zaken onder de naam [geïntimeerde] Advocatuur, zijnde de eenmanszaak van [geïntimeerde] . Die eenmanszaak bestond in 2012, toen partijen afspraken maakten, nog niet en dus heeft [geïntimeerde] geen vorderingsrecht, aldus [appellant] .
tweede griefbetoogt [appellant] dat zij niet in persoon aansprakelijk is voor betaling van de declaraties in kwestie. Volgens haar is rechtsbijstand verleend voor rekening van Insulae en/of [D] . Dat blijkt uit het gegeven dat een eerdere factuur, namelijk die van 15 november 2012 (productie 2 bij memorie van grieven) geadresseerd is aan Insulae. Ook andere facturen zijn gericht aan Insulae dan wel andere (rechts)personen. Die facturen zijn ook door die andere (rechtspersonen) voldaan. Daarbij komt dat eventuele afspraken van [D] met [geïntimeerde] , in het bijzonder over de factuur van 18 februari 2013 ad € 1.422,36, niet namens [appellant] gemaakt zijn.
Grief 6stelt dat [geïntimeerde] heeft gehandeld in strijd met de voor advocaten geldende gedragsregels door: