In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een inwoner van Duitsland, tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2008 en 2009. Belanghebbende had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 362.109 in 2008 en € 208.780 in 2009, en had onroerend goed in Nederland. De Inspecteur had de belastingaanslagen verminderd tot nihil, maar belanghebbende was het niet eens met de afhandeling van zijn persoonsgebonden aftrek. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
De kern van het geschil is of de Inspecteur in strijd heeft gehandeld met artikel 63 VWEU door bij het vaststellen van het verzamelinkomen van belanghebbende eerst zijn persoonsgebonden aftrek in aanmerking te nemen voordat de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting werd berekend. Belanghebbende stelt dat deze werkwijze een belemmering vormt voor het vrije verkeer van kapitaal en beroept zich op de Schumacker-doctrine, die stelt dat hij recht heeft op persoonsgebonden aftrek, ook als hij niet als binnenlands belastingplichtige wordt behandeld.
Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet voldoet aan de criteria van de Schumacker-rechtspraak en dat Duitsland, als woonstaat, de fiscale voordelen moet verlenen die zijn persoonlijke en gezinsomstandigheden in aanmerking nemen. Het Hof concludeert dat de Inspecteur de stellingen van belanghebbende gemotiveerd heeft bestreden en dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Duitsland niet de voordelen kan realiseren die voortvloeien uit zijn persoonlijke en gezinssituatie. Het hoger beroep wordt gedeeltelijk gegrond verklaard, maar voor het overige ongegrond.