ECLI:NL:GHARL:2017:11347

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
27 december 2017
Zaaknummer
200.218.445/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaald verzoek van de moeder om met gezag te worden belast afgewezen; beoordeling op basis van artikel 1:253b lid 5 BW

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van de moeder om haar met gezag te belasten over haar minderjarige kind. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, had eerder al een verzoek tot gezag afgewezen gekregen. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van 5 april 2017 en constateert dat de moeder opnieuw verzoekt om met gezag te worden belast. Het hof oordeelt dat het verzoek moet worden beoordeeld aan de hand van het criterium van artikel 1:253b lid 5 van het Burgerlijk Wetboek, dat inhoudt dat een verzoek tot gezag alleen kan worden afgewezen indien er gegronde vrees bestaat dat de belangen van de minderjarige verwaarloosd worden.

Het hof komt tot de conclusie dat er in dit geval gegronde vrees bestaat voor de belangen van de minderjarige. De minderjarige is sinds zijn geboorte in een pleeggezin geplaatst en heeft daar een stabiele en veilige opvoedingssituatie ervaren. De moeder heeft erkend dat de minderjarige niet op korte termijn bij haar kan wonen, maar heeft de wens geuit dat hij op termijn bij haar en de vader opgroeit. Het hof oordeelt echter dat de huidige opvoedsituatie bij de pleegouders, waar de minderjarige al 6,5 jaar woont, niet verstoord mag worden. De moeder kan niet accepteren dat de minderjarige blijvend bij de pleegouders opgroeit, maar het hof stelt dat de continuïteit en stabiliteit van de huidige situatie van groot belang zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige.

Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, die gebaat is bij zekerheid en continuïteit in zijn opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.218.445/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/152444 / FA RK 16-1820)
beschikking van 19 december 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden.
en
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de pleegouders.
Als informant is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 5 april 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 29 juni 2017;
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- een brief van de pleegouders van 15 september 2017.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 november 2017 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI is verschenen
mevrouw [C] en mr. [D] . De vader is eveneens verschenen.

3.De feiten

3.1
[In] 2010 is [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) geboren. Hij is door de vader erkend. Bij beschikking van 21 mei 2010 is de GI tijdelijk en bij beschikking van 23 juli 2010 is de GI definitief met de voogdij belast omdat de moeder vanwege haar leeftijd niet bevoegd was tot het uitoefenen van het ouderlijk gezag.
3.2
[de minderjarige] is op 10 juli 2010 uit huis geplaatst. Op 24 augustus 2010 is hij thuis geplaatst en vanaf maart 2011 is [de minderjarige] uit huis geplaatst in het gezin van de pleegouders.
3.3.
Bij beschikking van de toenmalige rechtbank Leeuwarden van 18 juli 2012 is het verzoek van de moeder om haar met het gezag over [de minderjarige] te belasten afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder om haar met het gezag over [de minderjarige] te belasten afgewezen.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van die beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, haar verzoek om haar voor zover de wet zulks toelaat te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en het ouderlijk gezag aan te tekenen in het gezagsregister.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op het (herhaalde) verzoek van de moeder om haar met het gezag te belasten dient te worden beslist conform het criterium van artikel 1:253b lid 5 van het Burgerlijk Wetboek. Dat betekent dat het verzoek van de tot het gezag bevoegde ouder alleen wordt afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van de minderjarige zouden worden verwaarloosd. Gegronde vrees bestaat niet alleen bij vrees voor daadwerkelijke verwaarlozing van de belangen van het kind, maar kan ook zijn gelegen in de vrees dat de minderjarige de overgang van een gezin waar het vanaf zijn eerste levensjaar is verzorgd en opgevoed naar het milieu van de ouders niet zal kunnen verwerken.
5.2
Het hof is van oordeel dat zich in het onderhavige geval de situatie voordoet dat gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. Uit de stukken van het geding en de behandeling ter zitting is namelijk het volgende naar voren gekomen.
5.3
[de minderjarige] is toen hij 10 maanden oud was en al eerder uit huis geplaatst was geweest in het huidige perspectiefbiedende pleeggezin opgenomen omdat zijn moeder niet in staat was - ook niet met hulp van professionals - om hem een voldoende veilige, voorspelbare en gestructureerde opvoedingssituatie te bieden. [de minderjarige] woont inmiddels 6,5 jaar bij zijn pleegouders samen met zijn pleegbroers en pleegzus. Hij heeft zich aan hen gehecht en zijn pleegouders zijn al jarenlang zijn primaire opvoeders.
5.4
[de minderjarige] is een kwetsbaar kind. Hij heeft een disharmonisch intelligentieprofiel en zijn schoolse ontwikkeling verloopt traag. Hij kan zich moeilijk concentreren. Hij vertoont kenmerken van een verstoorde hechting, maar heeft een goed contact met zijn pleegouders, laat zich door hen troosten en zoekt steun bij hen. Hij heeft last van regulatieproblemen en kan impulsief zijn. Duidelijk is geworden dat hij behandeling nodig heeft voor ervaringen in zijn eerste levensjaar die traumatisch voor hem zijn geweest, ook al is er nog wel discussie over wat die ervaringen exact geweest zijn.
5.5
De moeder erkent dat [de minderjarige] niet op korte termijn bij haar kan komen wonen. Zij heeft echter wel de wens dat [de minderjarige] op termijn opgroeit bij haar en de vader. De moeder kan niet accepteren dat [de minderjarige] blijvend opgroeit bij zijn pleegouders. De onzekerheid over het opvoedperspectief, die zou ontstaan bij jaarlijkse toetsingen van de uithuisplaatsing, is echter naar het oordeel van het hof niet goed voor [de minderjarige] omdat hij kwetsbaar is en al 6,5 jaar bij zijn pleegouders opgroeit, waar hij veiligheid, rust en stabiliteit ervaart. De aanvaardbare termijn om verandering te brengen in zijn opvoedsituatie is al lang verstreken. [de minderjarige] heeft belang bij zekerheid over en continuering van de huidige opvoedingssituatie. Verstoring hiervan en van het hechtingsproces aan zijn pleegouders alsook pleegbroers en pleegzus is schadelijk voor zijn ontwikkeling.
5.6
De verkrijging van het gezag betekent dat de ouder zelf het recht en de plicht heeft het kind te verzorgen en op te voeden. Als dat niet kan, zoals in deze situatie, dan is er geen plaats voor de verkrijging van het gezag, hoe graag ook een ouder daarmee voor zichzelf invulling zou willen geven aan het ouderschap. Het betoog van de ouders dat het beter met hen gaat, leidt niet tot een ander oordeel omdat dit verwaarlozing van het belang van [de minderjarige] zou inhouden.
5.7
De omstandigheid dat de moeder - als ouder zonder gezag - nooit de noodzaak van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] heeft kunnen laten toetsen, rechtvaardigt geen ander toetsingskader.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden,
van 5 april 2017;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, G.M. van der Meer en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 19 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.