Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van de moeder om haar met gezag te belasten over haar minderjarige kind. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, had eerder al een verzoek tot gezag afgewezen gekregen. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van 5 april 2017 en constateert dat de moeder opnieuw verzoekt om met gezag te worden belast. Het hof oordeelt dat het verzoek moet worden beoordeeld aan de hand van het criterium van artikel 1:253b lid 5 van het Burgerlijk Wetboek, dat inhoudt dat een verzoek tot gezag alleen kan worden afgewezen indien er gegronde vrees bestaat dat de belangen van de minderjarige verwaarloosd worden.
Het hof komt tot de conclusie dat er in dit geval gegronde vrees bestaat voor de belangen van de minderjarige. De minderjarige is sinds zijn geboorte in een pleeggezin geplaatst en heeft daar een stabiele en veilige opvoedingssituatie ervaren. De moeder heeft erkend dat de minderjarige niet op korte termijn bij haar kan wonen, maar heeft de wens geuit dat hij op termijn bij haar en de vader opgroeit. Het hof oordeelt echter dat de huidige opvoedsituatie bij de pleegouders, waar de minderjarige al 6,5 jaar woont, niet verstoord mag worden. De moeder kan niet accepteren dat de minderjarige blijvend bij de pleegouders opgroeit, maar het hof stelt dat de continuïteit en stabiliteit van de huidige situatie van groot belang zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige.
Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, die gebaat is bij zekerheid en continuïteit in zijn opvoeding.