De raad heeft in zijn rapport onder meer het volgende aangegeven.
De moeder wil niet dat [de minderjarige] contact heeft met de grootouders. Zij heeft slechte herinneringen aan de vader van [de minderjarige] en aan de grootouders. De moeder is zeer beslist in haar mening dat zij geen omgang toestaat tussen de grootouders en [de minderjarige] . De vraag is onbeantwoord gebleven of de moeder de van toepassing zijnde wet en regelgeving begrijpt en meeneemt in haar overwegingen. De communicatie met de moeder verloopt daarvoor te moeizaam.
De grootouders hebben de indruk gewekt een basaal verlangen te hebben zonder bijbedoelingen om contact te hebben met [de minderjarige] . Zij zijn de Nederlandse taal onvoldoende machtig en uiten zich in gesprek (met behulp van een telefonische tolk) veelal in algemeenheden en ontkenningen ten aanzien van hetgeen de moeder hen verwijt. Het is de raad niet goed gelukt om het (eventuele) verhaal achter het verhaal van de grootouders te doorgronden, ook omdat daarvoor geen (andere) bronnen van informatie beschikbaar zijn.
Als zorgen heeft de raad onder meer benoemd dat [de minderjarige] al twee jaar opgroeit in een niet passende opvoedingsomgeving waar hij als enige kind verblijft tussen getraumatiseerde, hulpbehoevende en niet Nederlands sprekende volwassenen. De communicatie tussen [de minderjarige] en de moeder verloopt moeizaam. De enige personen met wie [de minderjarige] Nederlands kan praten, naast de momenten op school, zijn de begeleiders. De moeder heeft een licht verstandelijke beperking (IQ 60), zij heeft een belast verleden en wordt in het contact met anderen beperkt door haar (bijna) doofheid. Zij spreekt en leest geen of nauwelijks Nederlands en is de Nederlandse gebarentaal voor doven (nog) niet machtig. De moeder heeft geen sociaal netwerk anders dan haar familie die in het buitenland woont.
Het raadsonderzoek heeft bij de moeder, maar ook bij [de minderjarige] , de nodige onrust en stress veroorzaakt. De raad schat in dat een advies voor een opbouw van een (begeleide) omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de grootouders risico's met zich brengt die niet opwegen tegen de voordelen die ook te benoemen zijn voor [de minderjarige] . Volgens de raad is te verwachten dat [de minderjarige] getuige wordt van heftige emotionele reacties van de moeder (en haar familie) en dat zij een irreëel, niet leeftijdsadequaat beroep op [de minderjarige] zullen doen door hem de keuze te laten maken géén contact te willen met de grootouders.
Een advies voor een (begeleide opbouw van een) omgangsregeling met de grootouders zal lange tijd veel strijd en stress bij [de minderjarige] en de moeder veroorzaken, zeker omdat valt te verwachten dat de grootouders weliswaar aangeven te willen meewerken aan een opbouw van de contacten, maar ook te kennen geven de bezwaren van de moeder niet te begrijpen en willen dat [de minderjarige] snel bij hen overnacht en weekenden bij hen verblijft.
Een ander risico is, aldus de raad, dat de moeder, onder druk van haar familie, met [de minderjarige] naar familie in Duitsland of Macedonië vertrekt. De raad acht dit niet in het belang van [de minderjarige] , omdat daarmee de noodzakelijk geachte en ingezette hulpverlening en begeleiding (ook op school) voor [de minderjarige] en de moeder wegvallen.
De raad ziet daarom op de korte termijn geen mogelijkheden voor een omgangsregeling en adviseert het hof geen omgangsregeling te bepalen tussen [de minderjarige] en de grootouders.