ECLI:NL:GHARL:2017:11354

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
27 december 2017
Zaaknummer
200.210.374/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen grootouders en minderjarige; risico van klem raken tussen moeder en grootouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een omgangsregeling tussen grootouders en hun kleinkind, geboren in 2011. De moeder van het kind, die op een geheim adres woont, verzet zich tegen contact tussen de grootouders en haar kind. Het hof heeft eerder op 16 mei 2017 een tussenbeschikking gegeven waarin de Raad voor de Kinderbescherming werd verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor een omgangsregeling. De Raad heeft in zijn rapport aangegeven dat de moeder geen omgang toestaat en dat er zorgen zijn over de opvoedingsomgeving van het kind, die niet passend zou zijn. De communicatie tussen de moeder en het kind verloopt moeizaam, en de moeder heeft een licht verstandelijke beperking en een belast verleden. De Raad concludeert dat een omgangsregeling risico's met zich meebrengt die niet opwegen tegen de voordelen, en adviseert om geen omgangsregeling vast te stellen. Het hof onderschrijft dit advies en wijst het verzoek van de grootouders af, omdat het vaststellen van een omgangsregeling kan leiden tot de situatie dat het kind klem komt te zitten tussen de moeder en de grootouders. De beslissing van de rechtbank Overijssel van 30 november 2016 wordt vernietigd en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.210.374/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/189919/FA RK 16-1912)
beschikking van 21 december 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende op een geheim adres,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.H.G. Swennen te Schalkhaar,
en

1.[verweerder1] ,

2. [verweerder2] ,
wonende te [A] ,
verweerders in het principaal hoger beroep,
verzoekers in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de grootouders,
advocaat: voorheen mr. K.N. Holtrop te Lelystad.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 16 mei 2017 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 26 oktober 2017 met als bijlage het raadsrapport van 24 oktober 2017;
- een brief van mr. Swennen van 1 november 2017;
- een journaalbericht van mr. Holtrop van 6 november 2017, waarbij zij zich heeft onttrokken als advocaat van de grootouders.
1.3
De grootouders zijn door de raad, bij brief van 17 oktober 2017, en door het hof, bij brief van 17 november 2017, in de gelegenheid gesteld om te reageren op het (concept)raadsrapport, maar hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
1.4
Het hof acht een nadere mondelinge behandeling niet noodzakelijk en partijen hebben daartoe evenmin de wens uitgesproken. Het hof zal de zaak daarom verder op de stukken afdoen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 16 mei 2017, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van een omgangsregeling tussen de grootouders en [de minderjarige] , geboren [in] 2011 (verder te noemen: [de minderjarige] ), zo mogelijk in het bijzonder met betrekking tot de vraag op welke wijze de omgang het beste kan worden vormgegeven. Daarnaast heeft het hof de raad verzocht - indien mogelijk en indien niet in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] - een aantal proefcontacten tussen de grootouders en [de minderjarige] voor te bereiden en te begeleiden.
2.3
De raad heeft in zijn rapport onder meer het volgende aangegeven.
De moeder wil niet dat [de minderjarige] contact heeft met de grootouders. Zij heeft slechte herinneringen aan de vader van [de minderjarige] en aan de grootouders. De moeder is zeer beslist in haar mening dat zij geen omgang toestaat tussen de grootouders en [de minderjarige] . De vraag is onbeantwoord gebleven of de moeder de van toepassing zijnde wet en regelgeving begrijpt en meeneemt in haar overwegingen. De communicatie met de moeder verloopt daarvoor te moeizaam.
De grootouders hebben de indruk gewekt een basaal verlangen te hebben zonder bijbedoelingen om contact te hebben met [de minderjarige] . Zij zijn de Nederlandse taal onvoldoende machtig en uiten zich in gesprek (met behulp van een telefonische tolk) veelal in algemeenheden en ontkenningen ten aanzien van hetgeen de moeder hen verwijt. Het is de raad niet goed gelukt om het (eventuele) verhaal achter het verhaal van de grootouders te doorgronden, ook omdat daarvoor geen (andere) bronnen van informatie beschikbaar zijn.
Als zorgen heeft de raad onder meer benoemd dat [de minderjarige] al twee jaar opgroeit in een niet passende opvoedingsomgeving waar hij als enige kind verblijft tussen getraumatiseerde, hulpbehoevende en niet Nederlands sprekende volwassenen. De communicatie tussen [de minderjarige] en de moeder verloopt moeizaam. De enige personen met wie [de minderjarige] Nederlands kan praten, naast de momenten op school, zijn de begeleiders. De moeder heeft een licht verstandelijke beperking (IQ 60), zij heeft een belast verleden en wordt in het contact met anderen beperkt door haar (bijna) doofheid. Zij spreekt en leest geen of nauwelijks Nederlands en is de Nederlandse gebarentaal voor doven (nog) niet machtig. De moeder heeft geen sociaal netwerk anders dan haar familie die in het buitenland woont.
Het raadsonderzoek heeft bij de moeder, maar ook bij [de minderjarige] , de nodige onrust en stress veroorzaakt. De raad schat in dat een advies voor een opbouw van een (begeleide) omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de grootouders risico's met zich brengt die niet opwegen tegen de voordelen die ook te benoemen zijn voor [de minderjarige] . Volgens de raad is te verwachten dat [de minderjarige] getuige wordt van heftige emotionele reacties van de moeder (en haar familie) en dat zij een irreëel, niet leeftijdsadequaat beroep op [de minderjarige] zullen doen door hem de keuze te laten maken géén contact te willen met de grootouders.
Een advies voor een (begeleide opbouw van een) omgangsregeling met de grootouders zal lange tijd veel strijd en stress bij [de minderjarige] en de moeder veroorzaken, zeker omdat valt te verwachten dat de grootouders weliswaar aangeven te willen meewerken aan een opbouw van de contacten, maar ook te kennen geven de bezwaren van de moeder niet te begrijpen en willen dat [de minderjarige] snel bij hen overnacht en weekenden bij hen verblijft.
Een ander risico is, aldus de raad, dat de moeder, onder druk van haar familie, met [de minderjarige] naar familie in Duitsland of Macedonië vertrekt. De raad acht dit niet in het belang van [de minderjarige] , omdat daarmee de noodzakelijk geachte en ingezette hulpverlening en begeleiding (ook op school) voor [de minderjarige] en de moeder wegvallen.
De raad ziet daarom op de korte termijn geen mogelijkheden voor een omgangsregeling en adviseert het hof geen omgangsregeling te bepalen tussen [de minderjarige] en de grootouders.
2.4
Het hof ziet, gelet op de inhoud van het dossier en de inhoud van het raadsrapport, geen reden om van het advies van de raad af te wijken. Het hof onderschrijft de visie van de raad dat voor [de minderjarige] de voordelen van omgang met de grootouders, bijvoorbeeld de door de grootouders aangevoerde omstandigheid dat contact kan bijdragen aan de eigen beeldvorming van [de minderjarige] over zijn afkomst en dus ten goede komt aan zijn identiteitsontwikkeling, niet opwegen tegen de tijdens het raadsonderzoek geconstateerde risico's en nadelen van contact. Gelet op hetgeen tijdens het raadsonderzoek naar voren is gekomen, zoals hiervoor weergegeven, is het hof van oordeel dat, anders dan de grootouders in hun verweer in hoger beroep hebben betoogd en anders dan het hof bij zijn tussenbeschikking heeft overwogen, het vaststellen van een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de grootouders ertoe kan leiden dat [de minderjarige] klem komt te zitten of verloren raakt tussen de moeder en de grootouders als de omgang zou worden afgedwongen, met als gevolg dat de omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Het hof zal dan ook beslissen conform het advies van de raad en het verzoek van de grootouders tot vaststelling van een omgangsregeling afwijzen.

3.De slotsom

3.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.
3.2
Het hof zal zoals gebruikelijk is in familiezaken de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 30 november 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidend verzoek van de grootouders tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hen en [de minderjarige] , geboren [in] 2011;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.J. Voerman, I.A. Vermeulen en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 21 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.