ECLI:NL:GHARL:2017:1286

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
200.191.556/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van eiswijziging in hoger beroep en de gevolgen voor de procesorde

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de toelaatbaarheid van een eiswijziging in hoger beroep. De appellante, wonende te [A], heeft in eerste aanleg geprocedeerd tegen de geïntimeerde, wonende te [B], over de uitleg van afspraken met betrekking tot de exploitatie van een pand. De rechtbank Midden-Nederland had in een eerder vonnis de appellante veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de geïntimeerde, en de geïntimeerde heeft in zijn memorie van antwoord in het principaal appel zijn eis vermeerderd. De appellante verzet zich tegen deze eiswijziging, stellende dat dit haar het recht op een feitelijke instantie ontneemt.

De rolraadsheer overweegt dat de wet de mogelijkheid biedt om de eis of de gronden daarvan te wijzigen, mits dit niet leidt tot onredelijke vertraging of bemoeilijking van de verdediging. De rolraadsheer concludeert dat de eiswijziging van de geïntimeerde voldoet aan de wettelijke eisen en dat de appellante voldoende gelegenheid heeft om zich te verweren tegen de gewijzigde vordering. De rolraadsheer wijst erop dat het hoger beroep de mogelijkheid biedt voor partijen om hun vordering te verbeteren en aan te vullen, en dat de eiswijziging niet in strijd is met de goede procesorde.

Uiteindelijk verwerpt het hof de bezwaren van de appellante tegen de eiswijziging en verwijst de hoofdzaak naar de rol voor verdere procedure. Deze beslissing is genomen op de openbare terechtzitting van 14 februari 2017, waarbij de rolraadsheer J.H. Kuiper aanwezig was.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.191.556/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/387021 / HL ZA 15-64)
rolbeschikking van 14 februari 2017 in de zaak van:
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. G.I. Beij, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde in principaal appel, appellant in incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.J.M Groen, kantoorhoudend te Almere.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep van 9 mei 2016 (met producties), waarin de grieven zijn opgenomen;
- de conclusie van eis;
- de memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het incidenteel appel, tevens houdende akte wijziging van eis;
- de akte waarbij [appellante] verzet aantekent tegen de eiswijziging door [geïntimeerde] .
1.2
[appellante] heeft de stukken gefourneerd voor het geven van een rolbeschikking op het verzet tegen de eiswijziging.

2.De beoordeling

2.1
Het gaat in deze zaak in het kort om het volgende.
2.2
[appellante] en [geïntimeerde] hebben in eerste aanleg hebben geprocedeerd over de uitleg van de tussen hen geldende afspraken met betrekking tot de exploitatie van het aan [geïntimeerde] in eigendom toebehorende pand aan de [a-straat] te [B] . In het bijzonder ging het hierbij om de vragen wie van partijen de kosten van de bijdrage voor de Vereniging van Eigenaren (VVE), de onroerend zaakbelasting (OZB) en de riool- en afvalstoffenheffing dient te dragen en welke indexering van toepassing is op het maandelijks door [appellante] aan [geïntimeerde] te betalen huurbedrag.
2.3
In het eindvonnis van 10 februari 2016 heeft de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, locatie Lelystad, een drietal verklaringen voor recht gegeven met betrekking tot voormelde vragen en [appellante] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 5.783,72, met nevenveroordelingen. Het vonnis is door de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.4
In zijn memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het incidenteel appel, tevens houdende akte wijziging van eis, heeft [geïntimeerde] zijn eis op de in dat processtuk aangegeven wijze vermeerderd.
2.5
[appellante] verzet zich tegen de eiswijziging in hoger beroep, stellende (samengevat) dat de wijzingen in de eis van [geïntimeerde] zaken betreffen die reeds in eerste aanleg gevorderd hadden kunnen worden, waardoor [appellante] nu slechts één feitelijke instantie is gegeven om zich daartegen te verweren.
2.6
De rolraadsheer overweegt dat op grond van art. 130 lid 1 Rv juncto art. 353 lid 1 Rv aan [geïntimeerde] de bevoegdheid toekomt zijn eis of de gronden daarvan te wijzigen. De toelaatbaarheid van een eiswijziging moet, zo nodig ambtshalve, mede worden beoordeeld in het licht van de herstelfunctie van het hoger beroep. De grenzen van het toelaatbare worden echter overschreden indien de eiswijziging leidt tot onredelijke vertraging van het geding en/of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging.
2.7
De bevoegdheid om de eis of de gronden daarvan te wijzigen is in hoger beroep in die zin beperkt, dat de eiswijziging niet later dan bij memorie van grieven of antwoord dient plaats te vinden. Dit geldt ook als de vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijke eisende partij is gesteld. Op deze "in beginsel strakke regel" kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard. In alle gevallen geldt dat de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde (zie o.a. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959 en HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7064).
2.8
De eiswijziging van [geïntimeerde] voldoet aan de in 2.7 vermelde "in beginsel strakke regel", nu [geïntimeerde] de eiswijziging in zijn memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het incidenteel appel, tevens houdende akte wijziging van eis, heeft opgenomen en toegelicht. Het geding in hoger beroep wordt in zoverre dan ook niet vertraagd door de eiswijziging/vermeerdering.
2.9
Waar [appellante] stelt dat haar door de eisvermeerdering een feitelijke instantie wordt onthouden, oordeelt de rolraadsheer dat aan het wettelijk stelsel inherent is dat op de gewijzigde eis slechts door het hof als feitelijke instantie recht wordt gedaan. Het gemis van een feitelijke instantie is op zichzelf dan ook niet doorslaggevend. Bij memorie van antwoord in incidenteel appel krijgt [appellante] immers voldoende gelegenheid om zich adequaat te verweren tegen de gewijzigde vordering van [geïntimeerde] .
2.1
Anders dan [appellante] kennelijk meent, is het niet in strijd met de goede procesorde dat [geïntimeerde] in hoger beroep komt met een aanvulling van zijn vordering. Het hoger beroep biedt de appellerende partij immers mede de gelegenheid voor het verbeteren en aanvullen van hetgeen zij zelf bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. Voor zover in de argumenten van [appellante] besloten ligt dat [geïntimeerde] ten onrechte geen goede verklaring heeft gegeven waarom hij zijn vordering in eerste aanleg niet reeds heeft ingericht zoals hij dat thans in hoger beroep doet, geldt dat [geïntimeerde] daartoe niet gehouden is. Zelfs indien de eiswijziging zou betekenen dat [geïntimeerde] in hoger beroep een standpunt inneemt dat haaks staat op hetgeen hij in eerste aanleg heeft bepleit, is dit toegestaan (HR 8 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8895).
2.11
Van een ontoelaatbare uitbreiding van het partijdebat als gevolg van de gewijzigde vordering kan naar het oordeel van de rolraadsheer niet worden gesproken, ook niet bij de door [appellante] met name genoemde vordering onder III sub a. Evenmin is sprake van een substantiële uitbreiding van het feitencomplex. Bovendien moet worden bedacht dat een verandering of vermeerdering van eis (zelfs nadat van grieven of van antwoord is gediend) toelaatbaar kan zijn, indien de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen (HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771).
2.12
In de bezwaren van [appellante] ziet de rolraadsheer dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat zij door de eiswijziging van [geïntimeerde] onredelijk in haar verdediging wordt bemoeilijkt en/of dat het geding er onredelijk door zal worden vertraagd. Ambtshalve ziet de rolraadsheer evenmin grond voor een dergelijk oordeel.
2.13
De conclusie luidt dat de bezwaren van [appellante] tegen de eiswijziging zullen worden verworpen. Het hof zal in hoger beroep derhalve recht doen op de gewijzigde eis van [geïntimeerde] . De (hoofd)zaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
De beslissing
De rolraadsheer:
verwerpt de bezwaren van [appellante] tegen de eiswijziging van [geïntimeerde] ;
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 28 maart 2017voor memorie van antwoord in incidenteel appel aan de zijde van [appellante] .
Deze rolbeschikking is gegeven door mr. J.H. Kuiper, rolraadsheer, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 14 februari 2017 in bijzijn van de griffer.