Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De motivering van de beslissing
2.6 De moeder kan zich niet vinden in het advies van de raad voor wat betreft de zorgregeling. Zij vindt een co-ouderschap niet haalbaar vanwege de moeizame verstandhouding en communicatie tussen partijen, alsmede omdat er aan de zijde van de vader ook praktische belemmeringen zijn doordat hij op pad is voor zijn werk. De meldingen die de vader doet over de situatie bij de moeder en zijn zinspeling op een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , leggen volgens de moeder druk op de onderlinge verstandhouding en de moeder wil dat de vader daarmee stopt. De moeder ziet aldus, in tegenstelling tot de raad, wel contra-indicaties voor co-ouderschap. Daaraan heeft de moeder ter zitting op 19 januari 2017 toegevoegd dat de woning inmiddels is verkocht en op korte termijn zal worden overgedragen, waardoor zij nu wel in aanmerking kan komen voor een andere (huur)woning. De verhuizing naar haar vriend in Brabant is daardoor in het vizier gekomen. De moeder heeft naast deze inhoudelijke bezwaren ook procedurele kritiek op het onderzoek van de raad nu daarin niet de informatie vanuit de IPT van mw. [C] is meegewogen. De moeder verzoekt het hof, onder aanpassing van het petitum, de omgang te bepalen als weergegeven in het ouderschapsplan en het verzoek van de vader betreffende het hoofdverblijf van [de minderjarige] af te wijzen.