ECLI:NL:GHARL:2017:1390

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
200.192.035/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van curatele in bewind en ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omzetting van curatele in bewind. De zaak betreft een verzoek van de broer van de rechthebbende, die eerder onder curatele was gesteld, om de curatele op te heffen en een beschermingsbewind in te stellen. De voormalig curator, appellante, was het niet eens met de keuze van de kantonrechter om de broer als bewindvoerder aan te stellen en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft echter geoordeeld dat appellante geen belanghebbende is in deze procedure, omdat zij niet de verzoeker was in eerste aanleg en haar belangen niet rechtstreeks zijn geraakt. Het hof heeft vastgesteld dat de wetgeving omtrent belanghebbenden in zaken van curatele en bewind niet voorziet in de mogelijkheid voor een voormalig curator om als belanghebbende te worden aangemerkt. Hierdoor kon het hof appellante niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep. Tevens is appellante veroordeeld in de proceskosten van de broer, die zijn advocaatkosten heeft opgevoerd. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.192.035/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland: 4232451 / VC VERZ 15-79)
beschikking van 14 februari 2017
inzake
[verzoekster] h.o.d.n. [A] Bewindvoering,
kantoorhoudende te [B] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: appellante,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden,
en
[verweerder],
wonende te [C] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: broer [verweerder] ,
advocaat: mr. A.H. Loos-Horstman te Sneek.
Als belanghebbenden zijn voorts aangemerkt:
[de rechthebbende],
geboren [in] 1955,
verblijvende in een instelling van [D] te [E] ,
verder te noemen: de rechthebbende,
[de zus1],
wonende te [B] ,
verder te noemen: zus [de zus1] ,
[de broer1],
wonende te [B] ,
verder te noemen: broer [de broer1] ,
[de broer2],
wonende te [F] ,
verder te noemen: broer [de broer2] ,
[de zus2],
wonende te [F] ,
verder te noemen: zus [de zus2] .

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 1 maart 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 30 mei 2016;
- een journaalbericht van mr. Thiescheffer van 13 juni 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Thiescheffer van 1 augustus 2016 met productie(s);
- het verweerschrift van broer [verweerder] met productie(s);
- een brief van mr. Loos-Horstman van 8 september 2016; en
- faxberichten van mr. Thiescheffer van 17 januari 2017;
- een journaalbericht van mr. Loos-Horstman van 9 januari 2017.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 januari 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn appellante, bijgestaan door mr. Thiescheffer en voorts zijn de rechthebbende, broer [verweerder] met zijn advocaat en de overige belanghebbenden verschenen.

3.De feiten

3.1
Bij beschikking van 6 november 2013 is de rechthebbende door de kantonrechter onder curatele gesteld en is appellante tot curator benoemd.
3.2
Op 12 mei 2015 heeft broer [verweerder] een verzoekschrift ingediend tot opheffing van de curatele en instelling van een beschermingsbewind voor de rechthebbende.
3.3
In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, na behandeling van het verzoek ter terechtzitting, woordelijk als volgt beslist:
"De kantonrechter:
verstaat dat ondercuratelestelling van [de rechthebbende] , voornoemd, is opgeheven met ingang van
de datum waarop deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan;
bepaalt dat deze uitspraak door de griffier zal worden bekend gemaakt in de Staatscourant;
stelt, met ingang van de datum waarop deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, bewind in over
de goederen die [de rechthebbende] , voornoemd, (zullen) toebehoren en benoemt tot bewindvoerder:
[verweerder] , voornoemd."
3.4
Appellante (de curator) kan zich deels niet vinden in de bestreden beschikking, namelijk voor zover het betreft de keuze voor broer [verweerder] als bewindvoerder, en is daarvan in hoger beroep gekomen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Appellante verzoekt het hof kort gezegd om aldus recht te doen dat zij de bewindvoerder wordt van de rechthebbende in plaats van broer [verweerder] .
4.2
Broer [verweerder] verzoekt het hof om appellante niet-ontvankelijk te verklaren althans haar verzoek af te wijzen met veroordeling van appellante in de kosten van de procedure.

5.De ontvankelijkheid van appellante in haar hoger beroep

5.1
Het hof dient allereerst ambtshalve te beoordelen of appellante in haar hoger beroep kan worden ontvangen.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 358 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan tegen een eindbeschikking hoger beroep worden ingesteld door verzoeker en belanghebbenden. Vast staat dat niet appellante, maar [verweerder] het verzoek in eerste aanleg heeft ingediend. Daarmee heeft appellante in ieder geval niet op deze grond toegang tot het hoger beroep. Of zij als belanghebbende in deze zaak kan worden aangemerkt, en aldus in die hoedanigheid in het hoger beroep kan worden ontvangen, dient te worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 798 Rv, waar het belanghebbendenbegrip nader is gedefinieerd. De vraag wie tot de kring van belanghebbenden behoort, dient door het hof ambtshalve te worden beantwoord. Het hof is daarbij niet gebonden aan hetgeen de rechter in eerste aanleg daaromtrent heeft beslist. In dit verband merkt het hof overigens op dat, anders dan appellante stelt, niet is gebleken dat de kantonrechter appellante uitdrukkelijk als belanghebbende heeft aangemerkt. Zij is (slechts) opgeroepen ter zitting te verschijnen, hetgeen eveneens kan inhouden dat de kantonrechter haar heeft aangemerkt als degene wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn (als bedoeld in artikel 800 lid 2 Rv).
5.3
Ingevolge het bepaalde in artikel 798 lid 1 Rv wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Het hof is van oordeel dat deze zaak, waarbij aan de orde is wie als bewindvoerder over de goederen van de rechthebbende moet worden benoemd, geen rechtstreekse betrekking heeft op de rechten of verplichtingen van appellante. Dat zij een (morele) verantwoordelijkheid voelt om als (voormalig) curator voor de belangen van rechthebbende op te komen, maakt niet dat voldaan is aan voornoemd criterium. Een en ander zou anders zijn indien appellante rechtstreeks wordt geraakt in haar hoedanigheid als curator, bijvoorbeeld wanneer haar eigen ontslag op grond van het bepaalde in artikel 1:385 lid 1 onder d Burgerlijk Wetboek (BW) inzet van de procedure zou zijn geweest, maar dat is hier niet aan de orde. Ook indien ervan uitgegaan moet worden dat de beslissing tot het opheffen van de curatele en het omzetten in bewind onlosmakelijk is verbonden met de kwestie wie als bewindvoerder moet worden benoemd -zoals appellante aanvoert-, maakt dat evenmin dat appellante als belanghebbende in dit hoger beroep moet worden aangemerkt. Ook de opheffing van de curatele heeft immers niet rechtstreeks betrekking op de rechten en verplichtingen van appellante. Op grond van het voorgaande kan appellante dan ook niet als belanghebbende als bedoeld in het eerste lid van artikel 798 Rv worden aangemerkt.
5.4
Evenmin kan appellante op grond van het bepaalde in artikel 798 lid 2 Rv als belanghebbende worden aangemerkt. De wetgever heeft in dit lid weliswaar de kring van belanghebbenden in zaken van curatele, bewind en mentorschap uitgebreid, maar daartoe behoort niet de (voormalig) curator, bijzondere omstandigheden daargelaten die in deze zaak niet aan de orde zijn.
5.5
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat appellante geen belanghebbende is in deze procedure, zodat zij niet in haar hoger beroep kan worden ontvangen. Het feit dat zij als curator op grond van het bepaalde in artikel 1:432 BW wel tot instelling van het bewind kan verzoeken, rechtvaardigt geen andere conclusie.
5.6
Al hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft daarmee geen bespreking meer.

6.6. De slotsom

6.1
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep niet toekomt. Het hof zal appellante niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep.
Proceskosten
6.2
Nu appellante niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep en daarmee heeft te gelden als in het ongelijk gestelde partij, zal zij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in hoger beroep aan de zijde van broer [verweerder] . Het hof zal voor de vaststelling van hetgeen appellante aan broer [verweerder] is verschuldigd aansluiten bij het toepasselijke liquidatietarief. Op grond daarvan worden de proceskosten van broer [verweerder] begroot op
€ 1.788,- voor salaris van zijn advocaat (indiening verweerschrift 1 punt en mondelinge behandeling 1 punt, tarief 2: € 894,- per punt).

7.De beslissing

Het hof:
verklaart appellante niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
veroordeelt appellante tot vergoeding van de proceskosten van broer [verweerder] voornoemd en begroot die op € 1.788,- aan salaris advocaat;
verklaart deze beschikking, voor zover het de proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, G.M. van der Meer en S. Rezel en is op 14 februari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.