ECLI:NL:GHARL:2017:1393

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
200.196.220/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot terugverhuizing in een geschil over gezamenlijk gezag en verhuizing van de verzorgende ouder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot terugverhuizing van kinderen. De vader, verzoeker in het hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de verhuizing van de moeder met de kinderen naar een andere woonplaats. De moeder, verweerster in het hoger beroep, heeft de verhuizing al doorgevoerd en stelt dat zij een stabiele opvoedingssituatie kan bieden. Het hof heeft in zijn beslissing het belang van de kinderen centraal gesteld, zoals vereist door artikel 1:253a BW. Het hof heeft de raad voor de kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen naar de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen. Uit het raadsrapport blijkt dat de kinderen loyaal zijn naar beide ouders, maar dat de verhuizing gevoelens van verlies met zich meebrengt. De raad concludeert dat een terugverhuizing niet in het belang van de kinderen is, omdat dit zou leiden tot instabiliteit en verdere veranderingen in hun leven. Het hof heeft deze conclusies overgenomen en geoordeeld dat de bestreden beschikking, waarbij de moeder toestemming is verleend voor de verhuizing, moet worden bekrachtigd. De vader's grieven zijn afgewezen, en het hof heeft geoordeeld dat de huidige situatie van de kinderen bij de moeder hen meer stabiliteit biedt dan een terugverhuizing zou doen. De beslissing van de rechtbank Overijssel is daarmee bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.196.220/01
(zaaknummer rechtbank C/08/187554 / FA RK 16-1385)
beschikking van 14 februari 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.M. Kuipers-ten Voorde te Oldenzaal,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in het hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.M. Ringerwöle-de Jong te Zwolle.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Jeugdbescherming Overijssel,
kantoorhoudend te Zwolle,
verder te noemen: de gecertificeerde instelling of de GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 20 september 2016 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van
11 november 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Ringerwöle-de Jong van 24 november 2016 met productie(s).

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van
20 september 2016, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over de kinderen belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en de kinderen, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van de kinderen een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
2.3
In de tussenbeschikking van 20 september 2016 heeft het hof de raad in dit verband verzocht een onderzoek in te stellen en vanuit de huidige situatie te adviseren omtrent hetgeen het belang van de kinderen thans meebrengt ten aanzien van hun woonplaats. Daarbij wilde het hof zicht krijgen op de gevolgen van de verhuizing en een eventuele terugverhuizing voor de ontwikkeling van de kinderen.
2.4
Uit het raadsrapport van 11 november 2016 komt het volgende naar voren. [C] en [D] zijn loyaal naar beide ouders en hebben, ondanks de afstand, regelmatig contact met de vader (en de grootouders). Over de opvoedingsomgeving bij de moeder zijn er geen zorgen naar voren gekomen tijdens het raadsonderzoek. Wel blijkt dat de verhuizing van de moeder naar [E] gevoelens van verlies (school, vriendschappen en contact met familie in [A] ) bij [C] en [D] met zich heeft gebracht. De raad constateert dat de vader zich verzet tegen de verhuizing en vaders standpunt kan volgens de raad samen met de gevoelens van verlies van de kinderen er mogelijk voor zorgen dat er loyaliteiten bij [C] en [D] ontstaan met bijbehorende spanningen en onzekerheid. Deze loyaliteiten worden versterkt door de nieuwe schoolsituatie, waar ze tijd nodig hebben om aan te sluiten. Een terugverhuizing van [E] naar [A] is volgens de raad geen reële optie omdat de hele basis van de huidige gezinssituatie en opvoedingsomgeving dan verloren gaat. [C] en [D] zouden dan opnieuw geconfronteerd worden met verandering van sociaal netwerk, vertrek van school en buitenschoolse opvang op [E] , inschrijven op de school in [A] en de instabiliteit die dan door de gedwongen verhuizing bij de thans verzorgende moeder zou ontstaan. Als het leven van de moeder en haar partner instabiel wordt zal dit gevolgen hebben voor [C] en [D] . In het geval [C] en [D] op [E] blijven wonen kunnen ze rekenen op stabiliteit, ook wat betreft het contact met de vader en grootouders. Ondanks de negatieve gevolgen van de verhuizing van de kinderen met de moeder naar [E] blijkt volgens de raad dat de moeder vanuit de huidige opvoedingsomgeving in staat is een stabiele opvoedingssituatie aan [C] en [D] te bieden. De moeder accepteert de gevolgen van haar verhuizing naar [E] en ze brengt de kinderen in het kader van de omgang op eigen kosten naar de vader, waar de kinderen hun sociaal netwerk kunnen onderhouden. De raad acht een wisseling in de opvoedingsomgeving van de kinderen niet in hun belang. [C] en [D] hebben tot op heden diverse verlieservaringen en wisselingen meegemaakt wat belastend is en het risico bestaat dat dan de gevoelens van onveiligheid bij [C] en [D] verder worden versterkt. De raad is van mening dat [C] en [D] baat hebben bij de rust en continuïteit van de huidige woonsituatie.
2.5
Het hof neemt deze conclusies van de raad over en komt, alle voornoemde belangen en omstandigheden tegen elkaar afwegende, waarbij het belang van [C] en [D] centraal staat, tot het oordeel dat de bestreden beschikking, waarbij aan de moeder toestemming is verleend voor de verhuizing, dient te worden bekrachtigd. Daarbij wordt voorts het volgende overwogen. Zowel de moeder als haar partner werken op [E] en zij wonen daar samen met de kinderen in een huurhuis. Door het huidige werk van de moeder en haar partner, waarmee zij beiden meer zijn gaan verdienen dan zij in het verleden deden, zijn zij in staat (geweest) om hun financiële situatie, die zorgelijk was, op orde te brengen. Daarnaast is de moeder in staat haar huidige werk in belangrijke mate af te stemmen op de schooltijden van de kinderen. Hoewel het hof met de vader van oordeel is dat de verbreking van de continuïteit van de woon- en sociale leefomgeving voor de kinderen ingrijpend is, is naar het oordeel van het hof, mede gelet op de nog jonge leeftijd van de kinderen, geen sprake van zodanig negatieve gevolgen voor de kinderen dat dit dient te leiden tot afwijzing van het verzoek. Het door de vader aangevoerde is onvoldoende om tot een andere afweging te komen. Voor zover er zorgen zijn over (de aanpassing van) de kinderen overweegt het hof voorts dat de kinderen onder toezicht staan van de GI en dat de gezinsvoogd kan monitoren of [C] en [D] zich voldoende lijken aan te passen en verder ontwikkelen. Van belang is hierbij ook dat de kinderen van de vader de ruimte en toestemming voelen om hun leven op [E] op te bouwen. Het hof realiseert zich eveneens dat het feit dat de kinderen nu op [E] wonen van invloed is op de zorgregeling en dat de eerder in het belang van de kinderen geachte uitbreiding van die regeling hierdoor niet meer aan de orde is. Naar het oordeel van het hof dient dit echter, gelet op de hiervoor genoemde overige belangen, evenmin tot een andere conclusie te leiden, temeer nu de reeds bestaande omgangsfrequentie in stand blijft en gebleken is dat de moeder de vader zo veel mogelijk tegemoet probeert te komen door de kinderen te halen en te brengen tijdens de omgangsweekenden. Het hof is daarbij wel van oordeel dat de vader waar mogelijk gecompenseerd dient te worden voor de wat beperktere duur van de omgangsweekenden vanwege de boottijden van en naar [E] .
2.6
Tijdens het raadsonderzoek heeft de vader de wens geuit dat de kinderen bij hem komen wonen. Hoewel de vader daartoe (in deze procedure) geen verzoek heeft ingediend, overweegt het hof ten overvloede dat uit het raadsrapport blijkt dat de beschikbaarheid van de vader als opvoeder vanwege zijn nachtwerk (en slapen overdag) en beperkte financiële draagkracht maakt dat hij voor de verzorging van de kinderen afhankelijk is van de grootouders met wie de moeder geen goed contact heeft. De kinderen zouden, als zij hun hoofdverblijfplaats bij de vader zouden hebben, een groot deel van hun tijd bij de grootouders wonen en bloot worden gesteld aan de spanningen tussen de grootouders en de moeder. Het hof acht dit dan ook met de raad geen reële optie, temeer nu de moeder de kinderen een stabiele thuissituatie kan bieden.

3.De slotsom

3.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven van de vader. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van
21 juli 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
S. Rezel, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier en is op 14 februari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.