ECLI:NL:GHARL:2017:1534

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
22 februari 2017
Zaaknummer
200.180.585/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanbod en aanvaarding van een bod tot verkoop van onroerend goed in Suriname met voorwaarden voor betaling in Nederland

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, betreft het een hoger beroep over de aanvaarding van een bod tot verkoop van onroerend goed in Suriname. De appellant, wonende in Suriname, heeft een bod gedaan op een onroerend goed dat in de nalatenschap van de geïntimeerde sub 1 valt. De aanvaarding van het bod door de geïntimeerde sub 1 was echter onder de voorwaarde dat de gehele koopsom in Nederland zou worden ontvangen, zonder aftrek van overboekingskosten. Het hof oordeelt dat deze aanvaarding afwijkt van het oorspronkelijke aanbod en dient te worden beschouwd als een nieuw aanbod, wat leidt tot de verwerping van het oorspronkelijke bod van de appellant. Het hof heeft vastgesteld dat er geen verplichting tot verder onderhandelen bestaat, aangezien de partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen over de wijze van betaling van de koopsom van € 350.000,-. De appellant heeft in het principaal appel negen grieven ingediend, terwijl de geïntimeerde sub 1 in het incidenteel appel één grief heeft ingediend. Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd, gezien de internationale aspecten van het geschil. Uiteindelijk heeft het hof het beroepen vonnis bekrachtigd en de appellant in de kosten van het geding in hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.180.585/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/399958 / KL ZA 15-288)
arrest van 21 februari 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] (Suriname),
appellant in het principaal appel en geïntimeerde in het incidenteel appel,
tevens verweerder in het incident,
in eerste aanleg: eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. A.J.F. Gonesh, kantoorhoudende te Den Haag,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [B] ,
geïntimeerde in het principaal appel en appellante in het incidenteel appel,
tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde in de hoofdzaak en eiseres in het incident,
advocaat: mr. S. van der Eijk, kantoorhoudende te Den Haag,

2.[geïntimeerde2] ,

wonende te [C] ,
geïntimeerde in het principaal appel en appellante in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in de hoofzaak,
in rechte niet verschenen.
De inhoud van het tussenarrest in het incident van 29 maart 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:2479) wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Na genoemde tussenarrest in het incident van 29 maart 2016 hebben partijen arrest gevraagd
in de hoofdzaak, waarna het hof een dag heeft bepaald voor het wijzen van arrest.
De conclusie van de memorie van grieven luidt als volgt:
‘bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het vonnis in de hoofdzaak, voor
zover onderhavig aan hoger beroep, zal vernietigen, en (in lijn met hetgeen in eerste aanleg en in hoger beroep is aangevoerd, opnieuw rechtdoende alsnog,
A. Geïntimeerde sub 1 [geïntimeerde1]te veroordelen, binnen 2 dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis,:
I.primair:
tot nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst betreffende verkoop en levering
(aan appellant) van haar een/vierde aandeel onverdeeld van de geïntimeerde sub 1 in:
- het perceel land met daar opstaande gebouwen, groot vierhonderd achttien,
zeshonderd vijftig/duizendste vierkante meter (418,65 m2), gelegen te [A] , ten
oosten van de [a-straat] , aangeduid op de kaart van landmeter [D] de dato
zestien april 1959 met de letters ABCD en op de overzichtskaart van genoemde landmeter de
dato 15 april 1959 bekend als nummer 14, benevens de langs de lijn A B lopende helft van
de weg, groot een en zeventig, zeven en negentig/honderdste vierkante meter, aangeduid
met de letters A B b a, welk perceel deel uitmaakt van het perceelland, groot zeven hectaren,
zes en veertig aren en zes en zestig centiaren, gelegen te [A] en deel uitmakende
van de plantage [E] , welk perceelland bestaat uit het perceelland, op de kaart van de
landmeter [F] de dato acht november 1948 aangeduid met de letters A B C D E F
G en de daaraan grenzende strook tussen de [c-straat] en de op gemelde kaart lijn EF,
deel uitmakende van de plantage [E] ;
- het perceelland met al hetgeen erop staat, groot zes hectaren, zeven en twintig aren en
dertig centiaren (6.273 ha) gelegen ten noorden van den [b-straat] naar [G] in het district
Suriname, op de metingskaart van de landmeter [F] de dato 24 oktober 1943
aangeduid met letters A E H K, benevens de langs de grenslijn HK, gelegen strook land ter
breedte van vijf meters een en ander deel uitmakende van de grond [H] thans bekend
als [H] nummers 290 en 291, met uitzondering van het reeds verkochte en
overgedragen deel groot drie en zeventig aren en acht en zeventig centiaren;
- de erven gelegen te [A] aan den [b-straat] naar [G] bekend onder [I]
Tweede Buitenwijk nummers bekend onder nummers tweehonderd acht en dertig b2a4 (238
b2a4) en tweehonderd acht en dertig b2a5 (238 b2a5) nader aangeduid op de kaart van de
landmeter [J] BSc. De dato 12 mei 2015 met de letters A B C D en vermoedelijk groot
respectievelijk tweehonderd vier en negentig vierkante meter (294 m2) en driehonderd en
een vierkante meter (301 m2) of zoveel meer als minder zal worden bevonden na uitmetingen
afpaling;
een en ander ten overstaan van notaris mr [K] te [A] , Suriname althans
een ander door appellant aan te wijzen notaris in Suriname tegen een koopsom van
€ 350.000,- kosten koper waarbij geïntimeerde sub 1 op voorhand een notariële volmacht
aan de notaris verstrekt ter zake de verkoop en levering zodat de notaris daarmee de
koopakte kan opstellen en laten ondertekenen en de leveringsakte kan verlijden en waarbij
geïntimeerde sub 1 een opgaaf doet van de bankrekening waarop de notaris na de levering
de koopsom aan haar dient te voldoen met inachtneming van de wettelijke voorschriften
zowel in Nederland als in Suriname.
II. Subsidiair:
de onderhandelingen met appellant over de verkoop en levering door geïntimeerde sub 1 van
haar een/vierde aandeel onverdeeld in de percelen genoemd in het petitum onder 1 voort te
zetten voor wat betreft de wijze van betaling van de overeengekomen koopprijs van
€ 350.000,- kosten koper, waarbij na het bereiken van overeenstemming hierover
geïntimeerde sub 1 op voorhand een notariële volmacht aan de notaris verstrekt ter zake de
verkoop en levering zodat de notaris daarmee de koopakte kan opstellen en laten
ondertekenen en de leveringsakte kan verlijden en waarbij geïntimeerde sub 1 een opgaaf
doet van de bankrekening waarop de notaris na de levering de koopsom aan haar dient te
voldoen met inachtneming van de wettelijke voorschriften zowel in Nederland als in
Suriname.
B.Geïntimeerde sub 2 [geïntimeerde2]te veroordelen om binnen 3 dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis zijn medewerking te verlenen aan de levering door geïntimeerde sub 1 van haar een/vierde onverdeeld aandeel in de in het petitum genoemde percelen door een daartoe strekkende gelegaliseerde notariële volmacht waaruit zijn toestemming blijkt aan de notaris die met het transport belast is toe te zenden
Zowel ten aanzien van geïntimeerde sub 1 en 2 op straffe van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere dag dat zij na de termijn van 2 respectievelijk 3 dagen in gebreke blijven aan het te wijzen vonnis te voldoen
Geïntimeerden te veroordelen, hoofdelijk des de een betalend de ander zal zijn gekweten, in
de proceskosten in beide instanties (inclusief griffierecht), de nakosten van de advocaat
daarbij te begroten, onder de bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen veertien
dagen na de dag waarop het arrest is gewezen aan Appellant zijn voldaan, daarover vanaf
de veertiende dag wettelijke rente verschuldigd is.’
De grieven
[appellant] heeft in het principaal appel negen grieven opgeworpen en [geïntimeerde1] in het
incidenteel appel één grief.
De verdere beoordeling
In de hoofdzaak in het principaal appel
De rechtsmacht van de Nederlandse rechter
1. [appellant] is woonachtig in Suriname. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Deze vraag moet bevestigend worden beantwoord. Het geschil betreft een burgerlijke zaak als bedoeld in artikel 1 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname betreffende de wederzijdse erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en authentieke akten in burgerlijke zaken. Ingevolge artikel 3 lid 1 aanhef en sub a van dit verdrag heeft de Nederlandse rechter te dezer zake rechtsmacht.
Het toepasselijk recht
2. De voorzieningenrechter heeft in r.o. 4.1. tweede zin van het beroepen vonnis gemotiveerd overwogen dat het Nederlandse recht op het geschil van toepassing is. Tegen die overweging is niet gegriefd of anderszins bezwaar gemaakt. Het hof dient het er derhalve voor te houden dat, zoals ligt besloten in de genoemde overweging, partijen stilzwijgend een keuze hebben gemaakt voor het Nederlandse recht. Ook het hof zal daarom dat recht toepassen.
De vaststaande feiten
3. De voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, hierna te noemen: de voorzieningenrechter, heeft in het beroepen vonnis van 21 oktober 2015, hierna te noemen het beroepen vonnis, de feiten vastgesteld.
4. Nu tegen die vaststelling door [appellant] geen grieven zijn opgeworpen, gaat het hof ook van de feiten uit, waarvan de vaststelling door de voorzieningenrechter luidt als volgt:
‘2.1. [geïntimeerde1] heeft samen met haar broer [L] , haar zus [M]
en de man van haar overleden zuster, de heer [N] de navolgende percelen
(hierna: de percelen) in Suriname geërfd:
- het perceel land met daar opstaande gebouwen, groot vierhonderd achttien, zeshonderd
vijftig/duizendste vierkante meter (41 8,65 m2), gelegen te [A] , ten oosten van de
[a-straat] , aangeduid op de kaart van landmeter [D] de dato zestien april 1959
met de letters ABCD en op de overzichtskaart van genoemde landmeter de dato 15 april
1959 bekend als nummer 14, benevens de langs de lijn A B lopende helft van de weg, groot
een en zeventig, zeven en negentig/honderdste vierkante meter, aangeduid met de letters A
B b a, welk perceel deel uitmaakt van het perceelland, groot zeven hectaren, zes en veertig
aren en zes en zestig centiaren, gelegen te [A] en deel uitmakende van de plantage
[E] , welk perceelland bestaat uit het perceelland, op de kaart van de landmeter
[F] de dato acht november 1948 aangeduid met de letters A B C D E F G en de
daaraan grenzende strook tussen de [c-straat] en de op gemelde kaart aangeduide lijn EF,
deel uitmakende van de plantage [E] ;
- het perceel land met al hetgeen erop staat, groot zes hectaren, zeven en twintig aren en
dertig centiaren (6.273 ha) gelegen ten noorden van den [b-straat] naar [G] in het district
Suriname, op de metingskaart van de landmeter [F] de dato 24 oktober 1943
aangeduid met letters A E H K, benevens de langs de grenslijn HK, gelegen strook land ter
breedte van vijf meters een en ander deel uitmakende van de grond [H] thans bekend
als [H] nummers 290 en 291, met uitzondering van het reeds verkochte en
overgedragen deel groot drie en zeventig aren en acht en zeventig centiaren;
- de erven gelegen te [A] aan den [b-straat] naar [G] bekend onder [I]
Tweede Buitenwijk nummers bekend onder nummers tweehonderd acht en dertig b2a4 (23$
b2a4) en tweehonderd acht en dertig b2a5 (238 b2a5) nader aangeduid op de kaart van de
landmeter [J] BSc. De dato 12 mei 2015 met de letters A B C D en vermoedelijk
groot respectievelijk tweehonderd vier en negentig vierkante meter (294 m2) en driehonderd
en een vierkante meter (301 m2) of zoveel meer als minder zal worden bevonden na
uitmeting en afpaling.
2.2.
Op 29 september 1989 is [geïntimeerde1] in het huwelijk getreden met [geïntimeerde2] . Het
huwelijk is door echtscheiding ontbonden [in] 2002.
2.3.
Per e-mail van 12 mei 2015 (om 8.47 uur) heeft de notaris van [appellant] het
navolgende aan [geïntimeerde1] geschreven:
“Uw adres heb ik ontvangen van de heer [appellant] , die ik in de cc opneem, en die mij
gevraagd heeft u als volgt te informeren. Met uw zus [M] en uw broer [L] heeft
hij reeds overeenstemming bereikt om hun aandeel in de nalatenschap van uw grootouders
te kopen voor een bedrag van euro 350.000,- per aandeel. Deze bedragen (2x 350.000) zijn
reeds gestort op mijn rekening. Van de koper moet ik u vragen of u bereidt bent uw aandeel
aan hem te verkopen voor het zelfde bedrag, minus het aandeel van uw ex-echtgenoot, zijnde 1/20 aandeel onverdeeld. (...)“
2.4.
Eveneens per e-mail van 12 mei 2015 (om 1.44.55 uur) heeft [geïntimeerde1] het
navolgende aan de notaris van [appellant] geschreven:
“ (…)
Inderdaad, ik ben ook bereid om voor het bedrag € 350.000,00 te tekenen. Echter, ik heb
aangegeven of ik de totale som in Nederland uitbetaald kan krijgen. De heer [appellant] ging
hiermee akkoord. Hij zou dit voor mij regelen en mij melden. Zodra dit is gebeurd kan ik
tekenen bijvoorbeeld bij de overdracht.
Graag wil ik daarom contact zodat de afspraken onderling duidelijk en helder zijn."
2.5.
Per e-mail van 12 mei 2015 (om 2.08.28 uur) heeft de notaris van [appellant] het
navolgende aan [geïntimeerde1] geschreven:
"(...) De koopsom kan inderdaad overgemaakt worden naar uw bankrekening in Nederland
vanaf mijn derdenrekening. De bankkosten zijn ongeveer 3%. Uit uw mail begrijp ik niet of
u naar Suriname komt of dat u iemand gaat machtigen. Gaarne duidelijkheid hieromtrent.
Ten slotte is het goed dat u ook aan mij bevestigd dat het deel van uw ex echtgenoot wordt
afgetrokken van het totaal. Zijn deel bedraagt in contanten euro 17.500,- afgetrokken van
350.000,-”
2.6.
Vervolgens heeft [geïntimeerde1] per e-mail van 12 mei 2015 (om 5.33.10 uur) aan de
notaris van [appellant] geschreven:
“Ik denk dat er een miscommunicatie is. Betreft het bedrag en de verdeling van de percelen.
Ook heb ik gevraagd of het geld in Nederland contant aan mij kan worden betaald. De
koper heeft in Nederland de mogelijkheid om dit uit te voeren. Misschien kan de heer [appellant]
zelf contact opnemen. Ik heb namelijk een ander verhaal van mijn zus gehoord. Voorlopig
kan ik niet naar Suriname afreizen om dit op te lossen ivm mijn werk. Omdat het boedel is
zal iedereen moeten tekenen om de grond te kunnen verkopen. Op dit moment zie ik af van
de verkoop, tot er meer duidelijkheid is. Om de boedel te verkavelen zijn eveneens alle
machtigingen nodig. Dit kan een goede tussenstap zijn zodat een ieder dan zijn of haar
eigen grond kan verkopen. Maar op dit moment is het boedel.”
2.7.
Bij akte van 15 mei 2015 hebben [M] en [L] hun aandeel
in voornoemde percelen aan de naamloze vennootschap Cambridge Opportunities N.V.
(hierna: Cambridge) verkocht, waarvan [appellant] bestuurder en directeur is. Bij akte van 11 juni 2015 heeft de heer [N] zijn aandeel in voornoemde percelen aan Cambridge
verkocht.
2.8.
Per e-mail van 16 mei 2015 heeft [appellant] aan [geïntimeerde1] onder meer geschreven:
"Ik herhaal dat ik bereid ben uw ¼ aandeel in de percelen te kopen voor 350.000 euro voor
welk bedrag u verklaarde te willen verkopen. Over de wijze waarop u het geld wenst te
ontvangen kunnen wij het niet eens worden. Ik kan onmogelijk eerst aan u betalen voordat u
tekent en vanwege mijn vriendschap met notaris [K] wenst u niet dat de koopsom via
hem aan u wordt betaald. Indien u geen zaken met notaris [K] wil doen kunt u dan
aangeven bij welke notaris of advocaat u wenst dat de koopsom wordt gestort in Suriname
of in Nederland? Ik stort de koopsom bij die notaris / advocaat en u tekent de volmacht. Na
ontvangst van de volmacht geeft de notaris de opdracht aan de persoon waar de koopsom is
gestort dat er uitbetaald mag worden. Op deze manier is iedereen gedekt. Ik hoop dat wij
overeenstemming kunnen bereiken in belang van ons beide en om niet onnodig kosten te
maken.
2.9.
Per e-mail van 21 mei 2015 heeft [geïntimeerde1] aan [appellant] geschreven:
"Mijn voorstel is nog steeds hetzelfde. [O] brengt het contant bij mij en ik geef haar een
volmacht. Dat was ook haar voorstel.
Daarnaast wil ik een overzicht wat het totaal bedrag gaat zijn van alle percelen. Hiermee
kan ik mijn totaal bedrag uitrekenen.
Kosten koper voor de percelen.
2.10.
Bij brief van 21 mei 2015 heeft de advocaat van [appellant] [geïntimeerde1] verzocht
uitvoering te geven aan de formalisering van de verkoop en overdracht, hetgeen [geïntimeerde1]
bij brief van 25 mei 2015 heeft geweigerd, waarna [appellant] is overgegaan tot dagvaarding.
2.11.
Op 23 juli 2015 heeft er bij de rechtbank Den Haag een mondelinge behandeling
plaatsgevonden van het door Cambridge gestarte kort geding tegen [geïntimeerde1] en
[geïntimeerde2] . De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Cambridge afgewezen en
daarbij overwogen:
“4.2. [geïntimeerde1] heeft gemotiveerd aangevoerd dat tussen haar en Cambridge geen
overeenstemming bestaat over de verkoop van haar aandeel in de Percelen. In het beperkte
bestek van dit kort geding moet die stelling voor juist worden gehouden. [geïntimeerde1] stelt
dat zij door verschillende mensen, onder wie [appellant] is benaderd, waarbij - op een
intimiderende wijze - werd aangedrongen op de verkoop van haar aandeel in de Percelen.
Daarbij is volgens haar nooit aangegeven dat Cambridge de koper zou zijn. Volgens haar
raakte zij daarvan pas op de hoogte nadat zij kennis had genomen van de dagvaarding in de
onderhavige zaak. Uit de door Cambridge overgelegde correspondentie - afkomstig van
notaris [K] , [appellant] en haar advocaat — blijkt ook niet dat Cambridge de contractuele
wederpartij van [geïntimeerde1] was c. q. zou zijn. [appellant] is weliswaar de bestuurder van
Cambridge, maar uit niets blijkt dat hij zich in het kader van de verkooponderhandelingen
ooit als zodanig heeft gepresenteerd jegens [geïntimeerde1] . Feiten en/of omstandigheden
waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [geïntimeerde1] - desondanks - had moeten (kunnen)
begrijpen dat Cambridge de beoogde koper was, zijn gesteld noch gebleken. Daarom kan
niet worden aangenomen dat tussen Cambridge en [geïntimeerde1] is onderhandeld over de
verkoop van het aandeel van [geïntimeerde1] in de Percelen en daarmee ook niet dat Cambridge
[geïntimeerde1] een aanbod heeft gedaan. Van aanvaarding door [geïntimeerde1] van een aanbod
van Cambridge kan dan ook geen sprake zijn.
4.3.
Uitgaande van het voorgaande is niet aannemelijk dat de bodemrechter de
(primaire) vordering van Cambridge zal toewijzen. Dit brengt mee dat die vordering in kort
geding zal worden afgewezen.” ’
Met betrekking tot de grieven 1 tot met 6:
5. Met de grieven 1 tot en met 6 komt [appellant] op tegen de afwijzing van zijn primaire vordering als oorspronkelijk eiser. Nu deze grieven de vraag of tussen partijen een koopovereenkomst is tot stand gekomen met betrekking tot de litigieuze onroerende zaken, opnieuw aan de orde stellen, zal het hof deze grieven tezamen behandelen.
6. Het hof is met de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat van de
totstandkoming van een koopovereenkomst met betrekking tot de litigieuze onroerende
zaken, geen sprake is.
7. Bij vorenstaand voorlopig oordeel heeft het hof in aanmerking genomen dat uit de
onder de vaststaande feiten weergegeven e-mail berichten niet kan worden afgeleid dat sprake is van een door [appellant] gedaan aanbod dat door [geïntimeerde1] is aanvaard. Uit het eerste e-mail bericht van de notaris van [appellant] van 12 mei 2015 kan immers worden afgeleid dat daarin namens [appellant] het aanbod aan [geïntimeerde1] wordt gedaan om haar aandeel te kopen voor de som van € 350.000,--. Het verweer van [geïntimeerde1] dat uit het bedoelde e-mail bericht niet kan worden afgeleid dat de notaris namens [appellant] is opgetreden, moet als onvoldoende gemotiveerd worden verworpen, nu dat e-mail bericht vermeldt de notaris zich namens [appellant] tot [geïntimeerde1] wendt. volgt Daarentegen valt uit het eerste e-mail bericht van [geïntimeerde1] aan genoemde notaris – in reactie op die van genoemde notaris - wel te leiden, dat zij de genoemde som volledig in Nederland wil ontvangen. Die reactie wijkt daarmee af van hetgeen in de regel geldt, namelijk dat eventuele kosten die vallen om de koopsom uit de macht van de notaris in die van de koper te brengen ten laste van de koper komen en niet ten laste van de verkoper (art. 7:26 lid 2 jo, art. 7:47 BW). Bedoelde reactie van [geïntimeerde1] moet daarom worden aangemerkt als een aanvaarding die van het aanbod afwijkt. Daarmee heeft het te gelden als een nieuw aanbod en een verwerping van het oorspronkelijke aanbod van [appellant] (vgl. art. 6:225 lid 1 BW). Het aanbod van [geïntimeerde1] is echter op zijn beurt door genoemde notaris namens [appellant] verworpen, nu hij in zijn reactie van 12 mei 2015 expliciet vermeldt dat de bankkosten ten laste komen van [geïntimeerde1] , zodat zij het bedrag van € 350.000,-- niet onverkort in Nederland zou ontvangen. [geïntimeerde1] laat daarop weten dat zij afziet van de koop totdat er meer duidelijkheid is, waarop [appellant] op 16 mei bericht dat partijen het niet eens kunnen worden over de wijze waarop [geïntimeerde1] het geld wenst te ontvangen.
8. Voor zover uit het e-mail bericht van [appellant] aan [geïntimeerde1] van 16 mei 2016 zou
moeten worden afgeleid dat [appellant] alsnog het aanbod heeft gedaan om het bedrag van
€ 350.000,-- desgewenst onverkort in Nederland te betalen, ligt naar het voorlopig oordeel
van het hof in de reactie van [geïntimeerde1] in haar e-mail bericht van 21 mei 2015 - dit e-mail bericht gelezen mede in het licht van haar tweede e-mail bericht van 12 mei 2015 aan de genoemde notaris -
geenaanvaarding van het nieuwe aanbod door [geïntimeerde1] besloten, nu duidelijk is dat zij het bedrag van € 350.000,-- niet alleen onverkort in Nederland wenst te ontvangen, maar ook vóórdat zij een volmacht tekent met het oog op het verlijden van de notariële akte van levering ten overstaan van een Surinaams notaris. Niet is gesteld of gebleken dat het in dit laatste besloten liggende nieuwe aanbod van [geïntimeerde1] door [appellant] zou zijn aanvaard. De conclusie moet daarmee zijn dat partijen geen overeenstemming hebben weten te bereiken over de (wijze van) betaling van de (volledige) koopsom. De kwestie van de contante betaling behoeft in dit verband geen nadere bespreking meer.
9. De primaire vordering van [appellant] is derhalve niet toewijsbaar.
10. De grieven 1 tot met 7 treffen derhalve geen doel.
Met betrekking tot grief 8:
11. Met grief 8 beoogt [appellant] blijkens de toelichting erop de redenering ingang te doen
vinden dat [geïntimeerde1] gehouden is om verder onderhandelen, hetgeen door [geïntimeerde1]
wordt betwist.
12. Het hof kan [appellant] in zijn redenering niet volgen, nu het hof aan hetgeen [appellant] heeft
gesteld, niet gevolgtrekking kan verbinden dat een zodanige verplichting voor [geïntimeerde1] is
ontstaan. Het hof neemt over hetgeen de voorzieningenrechter op dit punt in rechtsoverweging 4.17 en 4:18 van het beroepen vonnis heeft overwogen en maakt het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voorshands tot de zijne.
Het hof tekent hierbij aan dat [appellant] in hoger beroep geen wezenlijk andere stellingen en weren heeft aangevoerd dan hij in eerste aanleg heeft gedaan, en dat de stelling van [appellant] dat de nog overgebleven wens van [geïntimeerde1] niet reëel was - naar het hof begrijpt de wens om betaling vooraf te verkrijgen - niet (zonder meer) opgaat, nu het bepaalde in art. 7:26 lid 4 BW te dezen niet van toepassing is. Voorts merkt het hof nog op dat partijen maar kortdurend (enkele dagen) met elkaar in onderhandeling zijn geweest en dat al uit het tweede e-mail bericht van [geïntimeerde1] van 12 mei 2015 naar voren komt dat zij eerst meer duidelijkheid wil en voorlopig afziet van de verkoop. Uit het verdere verloop van de correspondentie komt naar voren dat [appellant] aan [geïntimeerde1] de door haar verlangde duidelijkheid niet kon dan wel wilde verschaffen. In die situatie valt niet in te zien dat [geïntimeerde1] tot verder onderhandelen verplicht zou zijn.
In de hoofdzaak in het incidenteel appel
Met betrekking tot de enige grief:
13. Gelet op het bepaalde in art. 238 en 239 Rv, treft deze grief geen doel, nu [geïntimeerde1] in
eerste aanleg niet in persoon heeft geprocedeerd.
Voorts in de hoofdzaak in het principaal en in het incidenteel appel
De slotsom
14. Het bero epen vonnis moet worden bekrachtigd. [appellant] moet als de in het
principaal appel in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in
hoger beroep , die van het incident daaronder begrepen, worden veroordeeld.
Deze kosten zullen worden berekend naar het liquidatietarief voor de hoven
(tarief II; 2 pt à € 894,---). Wegens het geringe belang van het incidenteel appel, zal een
kostenveroordeling te dier zake achterwege blijven.
De beslissing
In de hoofdzaak in het principaal en in het incidenteel appel
Het gerechtshof:
bekrachtigt het beroepen vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep in het principaal appel, die van het incident daaronder begrepen, tot heden aan de zijde van [geïntimeerde1] begroot op
€ 311,-- aan verschotten en € 1.788,-- aan salaris voor de advocaat;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. W. Breemhaar, mr. O.E. Mulder en mr. I.F. Clement en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 21 februari 2017.