Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer 200.196.064/01van
verzoekster in hoger beroep,
1.de pleegouders van [de minderjarige1] (en [de minderjarige2] ),
zaaknummer 200.196.084/01van
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W. Uitterhoeve, heeft hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 13 april 2016, waarin het gezag over de kinderen werd beëindigd en de GI (Stichting Intervence) tot voogdes werd benoemd. De kinderen zijn sinds 19 mei 2011 onder toezicht gesteld en zijn meerdere keren uit huis geplaatst vanwege onveilige opvoedsituaties. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 9 februari 2017 gehouden, waarbij de moeder en vertegenwoordigers van de raad en de GI aanwezig waren.
Het hof overweegt dat het belang van de kinderen voorop staat bij de beslissing tot beëindiging van het gezag. De kinderen hebben recht op stabiliteit, veiligheid en continuïteit in hun opvoeding. De rapportages in het dossier wijzen op een onveilige en instabiele opvoedsituatie bij de moeder, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsingen. De kinderen zijn inmiddels goed ingegroeid in hun pleeggezin, waar zij zich veilig voelen en zich goed ontwikkelen. Het hof concludeert dat het perspectief van de kinderen niet bij de moeder ligt, maar bij de pleegouders, en wijst het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek af.
Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank en wijst het meer of anders verzochte af. De beslissing is op 21 februari 2017 uitgesproken in het openbaar.