Uitspraak
Sietshold,
Meijer,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
"Blokkeringsregeling/aanbiedingsplicht algemeen
"Mijn cliënte, P.K. Meijer Holding BV, voelt er wel voor om de aandelen van uw cliënte Sietshold BV over te nemen.Het gaat er natuurlijk wel om welke prijs geldt voor het 50% aandelenpakket van uw cliënte.Cliënte stelt voor dat DTZ Zadelhoff uit Groningen de taxaties verricht voor de onroerende zaken en dat Deloitte wordt betrokken bij de waardering van het aandelenpakket.(…)"
"(…) In casu heeft de opdrachtgever geen waarderingsmethodiek voorgeschreven. Naar het oordeel van de Raad van Toezicht heeft de makelaar daarom kunnen kiezen voor de BAR-methode.(…)en dat hij niet zoals klager stelt gehouden was de uitkomst daarvan te verifiëren door de toepassing van een tweede waarderingsmethode. (…) De Raad van Toezicht is van oordeel dat het ontbreken van geschikte referentietransacties de makelaar niet ontslaat uit de verplichting de waardebepaling op een navolgbare wijze in zijn rapport te onderbouwen (…) Een vergelijking met de markthuur ontbreekt. Niet inzichtelijk is waaraan de makelaar de rendementseis van 11,75% ontleent. De klacht wordt daarom gegrond verklaard voor zover die betrekking heeft op het ontbreken van een toereikende onderbouwing van de waardebepaling. De gegrondverklaring van dit klachtonderdeel rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat de makelaar niet in redelijkheid tot de door hem afgegeven taxatiewaarde heef kunnen komen. Die conclusie kan evenmin worden gebaseerd op de door klager overgelegde twee taxatierapporten. (…) De makelaar heeft achteraf (…) de aan zijn waardebepaling ten grondslag gelegde uitgangspunten toegelicht en verdedigd alsmede voorzien van referentiemateriaal. Voorts heeft de makelaar ten aanzien van het referentiemateriaal van de twee andere taxaties gemotiveerd aangegeven in hoeverre hij dit wel of niet bruikbaar acht voor de waardebepaling per 31 december 2016. Op grond van deze onderbouwing achteraf is de Raad van Toezicht van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de makelaar niet in redelijkheid tot de door hem afgegeven waardebepaling heeft kunnen komen. Voor zover de klacht daartegen is gericht wordt zij daarom ongegrond verklaard."
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Sietshold heeft in dat verband primair aangevoerd dat zij haar aanbod rechtsgeldig heeft ingetrokken overeenkomstig het bepaalde in artikel 14 lid 10 van de statuten van de Exploitatiemaatschappij, subsidiair dat Meijer haar aanbod niet integraal heeft aanvaard en meer subsidiair dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is Sietshold te houden aan de prijsbepaling door [F] , nu deze hoofdzakelijk steunt op de taxatie van [G] , die onvoldoende gemotiveerd en onjuist is, aldus Sietshold.
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Laatstgenoemd artikel luidt als volgt:
"Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil."
Nadat zij daartoe in 2012 een vergeefse poging had ondernomen, heeft zij Meijer bij brief van 2 oktober 2013 opnieuw benaderd. In die brief (hiervoor gedeeltelijk geciteerd in r.o. 2.6) biedt zij aan al haar aandelen aan Meijer te verkopen. Daarbij geeft zij aan dat het haar voorkeur heeft de waarde te laten bepalen door deskundigen, door partijen gezamenlijk aan te wijzen. Uitgangspunt daarbij is dat er een reële koopprijs zal worden betaald en dat ook de overige verbintenissen tussen Sietshold en de Exploitatiemaatschappij en Meijer zullen worden beëindigd. Nadat Meijer bij brief van haar raadsman van 15 oktober 2013 heeft laten weten wel te voelen voor overname, waarbij het er wel om gaat welke prijs geldt, doet Sietshold bij brief van 22 oktober 2013 (hiervoor gedeeltelijk weergegeven in r.o. 2.8) een nader voorstel in die zin dat zij voorstelt dat de deskundigen een bindend advies zullen geven waaraan beide partijen zich zullen conformeren en dat Meijer verplicht is de aandelen tegen die prijs over te nemen. Sietshold geeft daarbij aan dat, voor zover de voorgestelde weg af zou wijken van de statutaire regeling, zij wenst dat deze tussen partijen geldt als ware het de statutaire. In reactie op dit voorstel antwoordt mr. van der Zee bij brief van 28 oktober 2013 namens Meijer dat Meijer zal onderzoeken of zij het 50% aandelenpakket met steun van de bank kan verwerven. Aan het eind van de brief wordt opgemerkt:
"Mocht het zo zijn dat mijn cliënte het 50% aandelenpakket van uw cliënten met terugbetaling
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg is deze door Sietshold voorgestelde gang van zaken nadrukkelijk betwist namens Meijer.
Mr. Heslinga heeft ter zake verklaard:
"Ik heb dat niet zo van mr. Van der Zee begrepen. Meijer heeft het eerste aanbod van
In geval Sietshold terug had willen komen op het door haar zelf gedane voorstel om de waarde van de aandelen bindend te laten bepalen, had het in de rede gelegen dat mr. Van Dijk daarvan in genoemde brief nadrukkelijk melding had gemaakt en had aangegeven dat Sietshold alsnog de vrijheid wilde hebben om haar aanbod in te trekken als de waardering haar niet beviel. Sietshold stelt dat dat volgt uit de volgende zinssnede in de brief van
7 november 2013:
"2. De prijsbepaling door de deskundige is overeenkomstig de statuten van de Exploitatiemaatschappij en bindt partijen in die zin dat indien uw cliënte de prijs niet wenst te betalen het cliënte vrijstaat om haar aandelen aan een derde aan te bieden."
Ook de opmerking dat de prijsbepaling ‘overeenkomstig de statuten’ is, behoefde door Meijer niet zo te worden begrepen dat Sietshold niet langer een bindende prijsbepaling wenste. Immers, in haar brief van 22 oktober 2013 had Sietshold zelf nadrukkelijk gestipuleerd dat de bindende prijsbepaling, voor zover die afweek van de statuten, uitdrukkelijk zou gelden als ware het de statutaire prijsbepaling.
Het lag naar het oordeel van het hof niet in de rede dat Sietshold, enkel vanwege het financieringsvoorbehoud van Meijer, terug zou willen komen op haar eerdere voorstel tot een bindende prijsbepaling. Dat voorstel had zij immers juist gedaan in een poging tot een definitief einde van de samenwerking te komen nadat eerdere pogingen daartoe vruchteloos waren gebleven. Terugkeer naar de statutaire – niet bindende – regeling zou immers opnieuw tot een patstelling kunnen leiden.
Dat de brief van 7 november 2013 moet worden gezien als een nadere uitwerking van het door Sietshold gedane voorstel tot een bindende prijsbepaling, blijkt naar het oordeel van het hof ook uit de laatste alinea van die brief:
"Mocht uw cliënt met het bovenstaande niet instemmen, dan houdt het voor wat betreft cliënte thans op en blijft alles inderdaad bij het oude."Die zinssnede valt immers niet te begrijpen als partijen niet nog steeds spraken over de van de statuten afwijkende bindende prijsbepaling, maar inmiddels al zouden zijn teruggevallen op die ‘oude’ statutaire regeling. Sietshold komt dan ook geen beroep op artikel 14 lid 10 van de statuten toe.
“
Het uitgangspunt van cliënte is dat er een reële koopprijs zal worden betaald voor haar aandelen alsook de overige verbintenissen tussen haar en de Exploitatiemaatschappij, (alsook P.K. Meijer Beheer B.V.), worden beëindigd. In dat verband doel ik op de rekening-courant verhouding met de Exploitatiemaatschappij en de mede aansprakelijkheid jegens de ING” Bank, voor het overigens niet benutte krediet(...)"
Op de vraag in hoeverre een bindend advies dient te worden gemotiveerd is geen algemeen antwoord te geven. In beginsel heeft te gelden dat, naarmate het bindende advies meer het karakter van rechtspraak heeft, de beslissing van bindend adviseurs meer en beter behoort te worden gemotiveerd. Omgekeerd is het zo dat naarmate de opdracht aan bindend adviseurs meer het karakter heeft dat zij een niet (volledig) bepaald element van de rechtsverhouding tussen partijen dienen vast te stellen, en het van hen gevraagde oordeel meer op intuïtief inzicht berust, aan dat oordeel lagere motiveringseisen kunnen worden gesteld. Niet is uitgesloten dat het gebrek van het ontbreken van een motivering achteraf word geheeld. Of een gebrek in de totstandkomingsfase gebondenheid aan de beslissing onaanvaardbaar maakt, wordt marginaal getoetst. Daarbij is mede van belang of, en zo ja in welke mate, door de procedurefout (financieel of ander) nadeel aan de wederpartij is toegebracht en dus in hoeverre de inhoud van de beslissing aanvaardbaar is (Vgl. Hoge Raad 24 maart 2006 ECLI:NL:HR:2006:AV1706).
Wel is de Raad van oordeel dat [G] de waardebepaling in zijn oorspronkelijke taxatierapport niet van een toereikende onderbouwing heeft voorzien.
De Raad voegt daaraan toe dat dat oordeel echter niet de conclusie rechtvaardigt dat [G] in redelijkheid niet tot de door hem afgegeven taxatiewaarde kon komen en dat die conclusie ook niet volgt uit de twee door Sietshold overgelegde taxatierapporten, waaronder het rapport van [H] , dat ook in de onderhavige procedure is overgelegd. De Raad komt op basis van de achteraf door de makelaar gegeven toelichting tot het oordeel dat niet kan worden gezegd dat de makelaar niet in redelijkheid tot de door hem afgegeven waardebepaling heeft kunnen komen.
"Mijn visie op de casus is thans, dat nu de technische onderbouwing volledig in beeld is, het waardeverschil lijkt te worden veroorzaakt door een sterk pessimistische en optimistische visie van twee verschillende taxateurs."Gelet daarop en op het oordeel van de Raad van Toezicht Noord van NVM dat niet kan worden gezegd dat [G] in redelijkheid niet tot de door hem afgegeven waardebepaling heeft kunnen komen, heeft Sietshold niet aannemelijk gemaakt dat het gezien de wijze van totstandkoming van de taxatie van [G] of de inhoud daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn Sietshold daaraan te houden. De enkele omstandigheid dat twee andere makelaars tot een andere waardering zijn gekomen, is daartoe onvoldoende.
5.De slotsom
De vorderingen van Sietshold in hoger beroep komen niet voor toewijzing in aanmerking.
€ 4.077,50(2,5 punten x tarief IV, € 1631,-)
6.De beslissing
1 juli 2015;