ECLI:NL:GHARL:2017:1946

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
200.176.191/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de totstandkoming van een overeenkomst en gebondenheid aan bindend advies in aandeelhoudersgeschil

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Sietshold B.V. tegen P.K. Meijer Holding B.V. over de totstandkoming van een overeenkomst tot verkoop van aandelen in de Exploitatiemaatschappij Sietshold-Meijer B.V. De partijen, beide aandeelhouders van de Exploitatiemaatschappij, hebben in 2003 een vennootschap opgericht voor de bouw van een appartementencomplex. Door een verstoorde samenwerking hebben zij geprobeerd de aandelen in één hand te brengen, maar dit is niet gelukt vanwege onenigheid over de prijs. In 2013 heeft Sietshold een aanbod gedaan om haar aandelen te verkopen, waarbij zij voorstelde dat de waarde door deskundigen zou worden vastgesteld. Meijer heeft ingestemd, maar er ontstond onduidelijkheid over de bindendheid van de prijsbepaling en de mogelijkheid voor Sietshold om haar aanbod in te trekken. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van Meijer toegewezen, wat Sietshold in hoger beroep aanvecht. Het hof oordeelt dat de bindende prijsbepaling door de deskundige geldig is en dat Sietshold niet kan terugkomen op haar aanbod. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt Sietshold in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.176.191/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/152811 / HA ZA 14-335)
arrest van 7 maart 2017
in de zaak van
Sietshold B.V.,
gevestigd te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Sietshold,
advocaat: mr. L.G. van Dijk, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
P.K. Meijer Holding B.V.,
gevestigd te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Meijer,
advocaat: mr. T.E. Heslinga, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 22 november 2016 hier over.
1.2
Ter uitvoering van het tussenarrest heeft op 21 januari 2017 een meervoudige comparitie van partijen plaatsgehad. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het comparitiedossier.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals vastgesteld in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.11 van het bestreden vonnis van 1 juli 2015, nu tegen die vaststelling geen grieven zijn gericht en ook overigens niet van bezwaren daartegen is gebleken. Aangevuld met hetgeen in dit hoger beroep verder als onweersproken vast staat, gaat het om het volgende.
2.2
Partijen hebben op 1 maart 2003 de besloten vennootschap Exploitatiemaatschappij
Sietshold-Meijer B.V. (hierna: de Exploitatiemaatschappij) opgericht. De vennootschap is opgericht om de bouw van een complex aan de [a-straat] te [A] , genoemd de [B] , te realiseren.
2.3
Nadat de Exploitatiemaatschappij was opgericht zijn de projectplannen verwezenlijkt en verwierf zij in 2006 de eigendom van twee appartementsrechten, kadastraal bekend
[A] appartementsindex 4 met betrekking tot commerciële bedrijfsruimten
in detailhandel en retail en een tweede appartementsindex 58 voor parkeren. Plaatselijk
zijn deze bekend als [a-straat] 35 (gedeeltelijk), 37, 39 en 39 a te [A] en maken zij
onderdeel uit van een appartementencomplex met detailhandelsruimte, woonruimten en
parkeergelegenheid.
2.4
Partijen zijn allebei bestuurder van de Exploitatiemaatschappij en houden elk 50% van de aandelen in Exploitatiemaatschappij. In de statuten van de Exploitatiemaatschappij is onder meer een blokkeringsregeling/aanbiedingsplicht opgenomen:
"Blokkeringsregeling/aanbiedingsplicht algemeen
Artikel 14
(...)
3. De aandeelhouder die een of meer aandelen wil overdragen - hierna te noemen: 'de aanbieder'-
deelt aan het bestuur mede, welke aandelen hij wenst over te dragen.
Deze mededeling geldt als een aanbod aan mede-aandeelhouders tot koop van de aandelen. (...)
De prijs zal - tenzij de aandeelhouders eenparig anders overeenkomen - worden vastgesteld door een
of meer onafhankelijke deskundigen, die door de aandeelhouders in gemeenschappelijk overleg
worden benoemd. Komen zij hieromtrent binnen twee weken na ontvangst van de in lid 5 bedoelde
kennisgeving van het aanbod niet tot overeenstemming, dan zal de meest gerede partij aan de
kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de vennootschap statutair is
gevestigd, de benoeming van drie onafhankelijke deskundigen verzoeken.
(...)5. Het bestuur brengt het aanbod binnen twee weken na de ontvangst van de mededeling, bedoeld in lid 3, ter kennis van de mede-aandeelhouders van de aanbieder en stelt vervolgens alle
aandeelhouders binnen veertien dagen, nadat haar de door de deskundigen vastgestelde of door de aandeelhouders overeengekomen prijs is medegedeeld, van die prijs op de hoogte.(…)
10. De aanbieder blijft bevoegd zijn aanbod in te trekken mits dit geschiedt binnen een maand nadat
hem bekend is geworden aan welke gegadigde hij al de aandelen waarop het aanbod betrekking
heeft, kan verkopen en tegen welke prijs."
2.5
De samenwerking tussen partijen in de Exploitatiemaatschappij is in de loop der tijd steeds moeizamer gaan verlopen. Partijen hebben geprobeerd om die samenwerking te beëindigen door de aandelen in één hand te brengen. Dit is niet gelukt omdat partijen het over de prijs van de aandelen niet eens konden worden.
2.6
Tegen deze achtergrond heeft mr. Van Dijk, namens Sietshold en haar bestuurders en aandeelhouders de heren [C] , bij brief van 2 oktober 2013 het volgende geschreven aan mr. Van der Zee, de raadsman van Meijer:
"Gelijk uw cliënte zijn cliënten van oordeel dat de samenwerking binnen de Exploitatiemaatschappij Sietsma-Meijer B.V. (hierna: Exploitatiemaatschappij) niet verloopt zoals partijen dat ooit hebben voorgestaan. (…) al met al brengt hen dit op het punt dat zij de samenwerking met uw cliënte binnen de Exploitatiemaatschappij wensen te beëindigen.Cliënten zijn in dat kader bereid om alle aandelen die Sietshold houdt (...) aan uw cliënte aan te
bieden. Als uw cliënte die niet wenst, overwegen zij deze aan een derde te verkopen. In die zin dient u
mijn schrijven dan ook te beschouwen als een mededeling in de zin van artikel 14 lid 3 van de
statuten van de Exploitatiemaatschappij. (...)
Cliënten geven er de voorkeur aan om tot een verkoop en overdracht te komen middels door hen
gezamenlijk aan te wijzen deskundigen de waarde van de aandelen te laten bepalen. Mochten die
deskundigen niet tot een waardebepaling komen of die bepaling niet leiden tot overeenstemming
tussen partijen, dan zal cliënte de statutaire aanbiedingsweg (ver)volgen en de kantonrechter
verzoeken deskundigen aan te wijzen.
Het uitgangspunt van cliënte is dat er een reële koopprijs zal worden betaald voor haar aandelen,
alsook de overige verbintenissen tussen haar en de Exploitatiemaatschappij, (alsook P.K. Meijer
Beheer B.V.), worden beëindigd. In dat verband doel ik op de rekening-courant verhouding met de
Exploitatiemaatschappij en de mede aansprakelijkheid jegens de ING Bank, voor het overigens niet
benutte krediet(...)"
2.7
In antwoord op genoemde brief heeft mr. van der Zee mr. Van Dijk op 15 oktober 2013 onder meer bericht:
"Mijn cliënte, P.K. Meijer Holding BV, voelt er wel voor om de aandelen van uw cliënte Sietshold BV over te nemen.Het gaat er natuurlijk wel om welke prijs geldt voor het 50% aandelenpakket van uw cliënte.Cliënte stelt voor dat DTZ Zadelhoff uit Groningen de taxaties verricht voor de onroerende zaken en dat Deloitte wordt betrokken bij de waardering van het aandelenpakket.(…)"
2.8
Op 22 oktober 2013 heeft mr. Van Dijk namens Sietshold het volgende aan mr. Van der Zee geschreven:
"Naar aanleiding van uw faxbericht van 15 oktober 2013 bericht ik u dat cliënten, conform de
statutaire regeling voorstellen om twee daadwerkelijk onafhankelijke deskundigen aan te stellen. (...)
Verder achten cliënten het wenselijk dat de gemeenschappelijk aan te wijzen deskundigen partijen
een bindend advies geven. Kortom, cliënten wensen dat de door partijen aan te wijzen deskundigen
tot een waardering komen die (beide) bindt. Voor wat cliënten betreft gaat het om twee zaken. In de
eerste plaats zullen partijen zich conformeren aan de door de deskundigen bepaalde waarde van de
aandelen en uw cliënte verplicht is tegen die prijs de aandelen over te nemen. In de tweede plaats
wenst zij voor zover de voorgestelde weg af zou wijken van de statutaire regeling, dat deze als
zodanig tussen partijen geldt als ware het de statutaire.
Voor wat betreft de kosten van de aan te wijzen deskundigen stellen cliënten voor dat deze wordt
gedragen door de Exploitatiemaatschappij.
Tenslotte nog de vraag aan uw cliënte om te reageren op het uitgangspunt van cliënten dat ook de
overige verbintenissen tussen haar en de Exploitatiemaatschappij zullen worden beëindigd."
2.9
Bij brief van 28 oktober 2013 heeft mr. Van der Zee namens Meijer – voor zover van belang – het volgende teruggeschreven:
"(…) Op grond daarvan zal mijn cliënte onderzoeken of zij de aankoop van het 50%-pakket – met steun van de bank – kan verwerven. (…)Het moge duidelijk zijn dat indien cliënte tot aankoop overgaat, de verbintenissen (rekening-courant
en bank) ook worden afgewikkeld.
Mocht het zo zijn dat mijn cliënte het 50% aandelenpakket van uw cliënten met terugbetaling
rekening-courant niet kan financieren dan blijft alles zoals het was."
2.1
Bij brief van 7 november 2013 heeft mr. Van Dijk vervolgens aan mr. Van der Zee geschreven:
"Verwijzend naar ons telefoongesprek van dinsdag 5 november jl. bevestig ik u nog de inhoud van
ons telefoongesprek, met het verzoek dit schriftelijk namens uw cliënte te accorderen.1. Beide partijen zijn het er over eens dat er één deskundige van een accountantskantoor Ernst & Young zal worden benaderd en opdracht zal worden gegeven namens partijen en voor de kosten van de Exploitatiemaatschappij het (gehele) aandelenpakket van cliënte te waarderen. Aan deze deskundige zal een offerte worden gevraagd en aan deze deskundige zal tevens opdracht worden gegeven om één van de makelaren van makelaarskantoor Overduin en Cassander of [D] en [E] te benaderen voor de waardering van het vastgoed van de Exploitatiemaatschappij.2. De prijsbepaling door de deskundige is overeenkomstig de statuten van de Exploitatiemaatschappij
en bindt partijen in die zin dat indien uw cliënte de prijs niet wenst te betalen het cliënte vrijstaat om
haar aandelen aan een derde aan te bieden.(…)Mocht uw cliënt met het bovenstaande niet instemmen, dan houdt het voor wat betreft cliënte thans op en blijft alles inderdaad bij het oude."
2.11
Bij brief van 29 november 2013 heeft mr. Van der Zee mr. Van Dijk laten weten dat Meijer kon instemmen met hetgeen mr. Van Dijk had verwoord in zijn brief van 7 november.
2.12
De heer [F] van accountantskantoor Ernst & Young is door partijen als deskundige aangewezen. De heer [G] van makelaarskantoor Overduin en Cassander Bedrijfsmakelaars B.V. te Groningen is ingeschakeld om de onroerende zaak te taxeren per peildatum 31 december 2013. [G] heeft daaraan een marktwaarde, grotendeels in verhuurde staat toegekend van € 1.565.000,-. [F] heeft vervolgens op 4 september 2014 een conceptrapportage uitgebracht. Sietshold heeft tegen de wijze van waardering door [G] , die aan de rapportage van [F] ten grondslag is gelegd, verschillende bezwaren geuit. [F] heeft daarop bij brief van 15 september 2014 gereageerd.
2.13
Bij brief van 19 september 2014 heeft Sietshold het aanbod aan Meijer onder verwijzing naar artikel 14.10 van de statuten ingetrokken.
2.14
[F] heeft op 22 september 2014 zijn definitieve rapport uitgebracht. [F] heeft de intrinsieke waarde methode toegepast, hetgeen inhoudt dat de waarde van de onderneming wordt gebaseerd op het zichtbare eigen vermogen zoals dat uit de balans blijkt, rekening houdende met eventuele stille reserves. [F] heeft de intrinsieke waarde van 100% van de aandelen in de Exploitatiemaatschappij per 31 december 2013 (“Waarderingsdatum”) bepaald op € 942.000,-.
2.15
Op 3 september 2015 heeft Sietshold haar aandelen in de Exploitatiemaatschappij ter uitvoering van het bestreden vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 juli 2015 onder protest tegen een koopprijs van € 471.000,- geleverd aan Meijer.
2.16
Sietshold heeft op 11 oktober 2016 een klacht tegen [G] ingediend bij de Raad van Toezicht Noord van de Nederlandse Vereniging van Makelaars in onroerende goederen NVM. De Raad van Toezicht heeft deze klacht op 16 december 2016 gegrond verklaard doch uitsluitend voor zover die betrekking heeft op de onvoldoende onderbouwing van het door de makelaar opgestelde taxatierapport. De Raad van Toezicht heeft [G] de maatregel van berisping opgelegd. De Raad van Toezicht heeft onder meer het volgende overwogen:
"(…) In casu heeft de opdrachtgever geen waarderingsmethodiek voorgeschreven. Naar het oordeel van de Raad van Toezicht heeft de makelaar daarom kunnen kiezen voor de BAR-methode.(…)en dat hij niet zoals klager stelt gehouden was de uitkomst daarvan te verifiëren door de toepassing van een tweede waarderingsmethode. (…) De Raad van Toezicht is van oordeel dat het ontbreken van geschikte referentietransacties de makelaar niet ontslaat uit de verplichting de waardebepaling op een navolgbare wijze in zijn rapport te onderbouwen (…) Een vergelijking met de markthuur ontbreekt. Niet inzichtelijk is waaraan de makelaar de rendementseis van 11,75% ontleent. De klacht wordt daarom gegrond verklaard voor zover die betrekking heeft op het ontbreken van een toereikende onderbouwing van de waardebepaling. De gegrondverklaring van dit klachtonderdeel rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat de makelaar niet in redelijkheid tot de door hem afgegeven taxatiewaarde heef kunnen komen. Die conclusie kan evenmin worden gebaseerd op de door klager overgelegde twee taxatierapporten. (…) De makelaar heeft achteraf (…) de aan zijn waardebepaling ten grondslag gelegde uitgangspunten toegelicht en verdedigd alsmede voorzien van referentiemateriaal. Voorts heeft de makelaar ten aanzien van het referentiemateriaal van de twee andere taxaties gemotiveerd aangegeven in hoeverre hij dit wel of niet bruikbaar acht voor de waardebepaling per 31 december 2016. Op grond van deze onderbouwing achteraf is de Raad van Toezicht van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de makelaar niet in redelijkheid tot de door hem afgegeven waardebepaling heeft kunnen komen. Voor zover de klacht daartegen is gericht wordt zij daarom ongegrond verklaard."

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Meijer heeft in eerste aanleg kort samengevat gevorderd voor recht te verklaren dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de verkoop van de aandelen en Sietshold op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen om deze
overeenkomst na te komen door haar aandelen tegen betaling van een bedrag van € 471.000,- te leveren aan Meijer, met bepaling dat, als niet aan de veroordeling wordt voldaan, het vonnis in de plaats van de notariële akte treedt.
3.2
De rechtbank heeft de vorderingen, met maximering van de dwangsom, toegewezen.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

4.1
De vordering van Sietshold in hoger beroep luidt als volgt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. Het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, zoals dat op 1 juli 2015 onder zaaknummer / rolnummer C/18/152811 / HA ZA 14-335 tussen appellant als gedaagde in eerste aanleg en geïntimeerde als eiseres in eerste aanleg is gewezen, te vernietigen;
En, opnieuw rechtdoende:
2. Voor recht te verklaren dat er tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de verkoop en overdracht van de aandelen die Sietshold hield in de Exploitatiemaatschappij;
3. Voor recht te verklaren dat Meijer jegens Sietshold onrechtmatig heeft gehandeld door haar te dwingen tot levering van haar aandelen in de Exploitatiemaatschappij;
4. Meijer te veroordelen om aan Sietshold te vergoeden diens schade die zij heeft geleden en lijdt door de aandelen die zij hield in de Exploitatiemaatschappij aan Meijer te leveren, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
5. Meijer te veroordelen in de proceskosten in beide instanties."
4.2
Sietshold heeft een viertal grieven tegen het vonnis van de rechtbank geformuleerd. De grieven strekken ten betoge dat Sietshold niet gehouden was haar aandelen tegen betaling van een bedrag van € 471.000,- aan Meijer over te dragen.
Sietshold heeft in dat verband primair aangevoerd dat zij haar aanbod rechtsgeldig heeft ingetrokken overeenkomstig het bepaalde in artikel 14 lid 10 van de statuten van de Exploitatiemaatschappij, subsidiair dat Meijer haar aanbod niet integraal heeft aanvaard en meer subsidiair dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is Sietshold te houden aan de prijsbepaling door [F] , nu deze hoofdzakelijk steunt op de taxatie van [G] , die onvoldoende gemotiveerd en onjuist is, aldus Sietshold.
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
4.3
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (art. 6:217 BW). Meestal zal hieraan wilsovereenstemming ten grondslag liggen, maar deze wilsovereenstemming is zelf geen totstandkomingsvereiste. Zo kan een overeenkomst ook tot stand komen als een onherroepelijk aanbod wordt aanvaard op een moment dat de aanbieder niet meer wilde (art. 6:219 BW) of als één van partijen de overeenkomst niet wilde maar de andere partij het tegendeel mocht aannemen (art. 3:35 BW).
Laatstgenoemd artikel luidt als volgt:
"Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil."
4.4
Meijer heeft haar vordering in eerste aanleg gegrond op de stelling dat partijen, overeenkomstig het voorstel van Sietshold, zijn overeengekomen dat de waarde van de aandelen bindend zou worden vastgesteld door de gezamenlijk aangewezen deskundige en dat Sietshold, in het geval Meijer niet in staat zou blijken de aankoop te financieren, vrij zou zijn de aandelen aan een derde te verkopen.
4.5
Sietshold heeft benadrukt dat voor haar centraal stond dat partijen de statutaire weg zouden volgen en dat het haar op grond van artikel 14 lid 10 van de statuten vrij stond haar aanbod tot verkoop van haar aandelen in te trekken wanneer de prijs van de aandelen naar haar oordeel te laag zou zijn gewaardeerd of wanneer de wijze van totstandkoming het advies niet kon dragen.
4.6
Het hof overweegt als volgt. Sietshold heeft aangegeven dat zij, gezien de verstoorde relatie tussen partijen, de samenwerking met Meijer volledig wenste te beëindigen.
Nadat zij daartoe in 2012 een vergeefse poging had ondernomen, heeft zij Meijer bij brief van 2 oktober 2013 opnieuw benaderd. In die brief (hiervoor gedeeltelijk geciteerd in r.o. 2.6) biedt zij aan al haar aandelen aan Meijer te verkopen. Daarbij geeft zij aan dat het haar voorkeur heeft de waarde te laten bepalen door deskundigen, door partijen gezamenlijk aan te wijzen. Uitgangspunt daarbij is dat er een reële koopprijs zal worden betaald en dat ook de overige verbintenissen tussen Sietshold en de Exploitatiemaatschappij en Meijer zullen worden beëindigd. Nadat Meijer bij brief van haar raadsman van 15 oktober 2013 heeft laten weten wel te voelen voor overname, waarbij het er wel om gaat welke prijs geldt, doet Sietshold bij brief van 22 oktober 2013 (hiervoor gedeeltelijk weergegeven in r.o. 2.8) een nader voorstel in die zin dat zij voorstelt dat de deskundigen een bindend advies zullen geven waaraan beide partijen zich zullen conformeren en dat Meijer verplicht is de aandelen tegen die prijs over te nemen. Sietshold geeft daarbij aan dat, voor zover de voorgestelde weg af zou wijken van de statutaire regeling, zij wenst dat deze tussen partijen geldt als ware het de statutaire. In reactie op dit voorstel antwoordt mr. van der Zee bij brief van 28 oktober 2013 namens Meijer dat Meijer zal onderzoeken of zij het 50% aandelenpakket met steun van de bank kan verwerven. Aan het eind van de brief wordt opgemerkt:
"Mocht het zo zijn dat mijn cliënte het 50% aandelenpakket van uw cliënten met terugbetaling
rekening-courant niet kan financieren dan blijft alles zoals het was."
4.7
Sietshold heeft zich op het standpunt gesteld dat uit laatstgenoemde brief blijkt dat Meijer niet wenste in te stemmen met een van de statutaire regeling afwijkende prijsbepaling. Het hof verwerpt dat standpunt. Uit genoemde brief blijkt op geen enkele wijze dat Meijer zich niet wilde conformeren aan de door de deskundige te bepalen prijs en dat zij een andere wijze van prijsbepaling voor zou staan, integendeel. Meijer zag zich enkel genoodzaakt een financieringsvoorbehoud te maken. Dat is een volkomen gebruikelijk voorbehoud dat niets afdoet aan de wijze van prijsbepaling.
4.8
Sietshold heeft gesteld dat mr. Van Dijk in het telefoongesprek met mr. Van der Zee van 5 november 2013 heeft voorgesteld de statutaire weg te volgen, zodat het Sietshold vrij stond haar aanbod in te trekken wanneer de aandelen naar haar oordeel te laag werden gewaardeerd en dat het Meijer vrij stond het aanbod niet te accepteren wanneer zij de prijs te hoog vond.
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg is deze door Sietshold voorgestelde gang van zaken nadrukkelijk betwist namens Meijer.
Mr. Heslinga heeft ter zake verklaard:
"Ik heb dat niet zo van mr. Van der Zee begrepen. Meijer heeft het eerste aanbod van
Sietshold niet geweigerd. Hij heeft niet gezegd dat hij het er niet mee eens is dat hij aan de
prijs gebonden zou zijn. Meijer heeft enkel aangegeven dat zij niet kan garanderen dat die
prijs ook kan worden betaald. Alleen als Meijer niet in staat zou zijn om de aandelen te
betalen, zou het Sietshold vrij staan om zijn aandelen aan een derde aan te bieden.
Afgesproken is dat de prijs bindend zou zijn. Als Meijer deze wel kon betalen, dan was zij
aan die prijs gebonden. Sietshold zou de aandelen dus hoe dan ook tegen de door de
deskundige vastgestelde prijs aanbieden, in de eerste plaats aan Meijer en bij gebreke van
financiering door Meijer aan een derde."
4.9
Het hof stelt vast dat Sietshold geen bewijs heeft aangeboden van haar stelling dat
mr. Van Dijk in genoemd telefoongesprek kenbaar heeft gemaakt dat Sietshold terug wilde komen op haar voorstel de prijs bindend te laten bepalen en dat zij de vrijheid wilde hebben haar aanbod in te trekken wanneer de waardering van de aandelen haar niet beviel. De door Sietshold gestelde gang van zaken blijkt ook niet uit de brief van 7 november 2013 waarin mr. Van Dijk de inhoud van het telefoongesprek dat hij op 5 november 2013 met mr. Van der Zee had, heeft bevestigd.
In geval Sietshold terug had willen komen op het door haar zelf gedane voorstel om de waarde van de aandelen bindend te laten bepalen, had het in de rede gelegen dat mr. Van Dijk daarvan in genoemde brief nadrukkelijk melding had gemaakt en had aangegeven dat Sietshold alsnog de vrijheid wilde hebben om haar aanbod in te trekken als de waardering haar niet beviel. Sietshold stelt dat dat volgt uit de volgende zinssnede in de brief van
7 november 2013:
"2. De prijsbepaling door de deskundige is overeenkomstig de statuten van de Exploitatiemaatschappij en bindt partijen in die zin dat indien uw cliënte de prijs niet wenst te betalen het cliënte vrijstaat om haar aandelen aan een derde aan te bieden."
4.1
Het hof volgt Sietshold daarin niet. Genoemde zinssnede is, gezien in het licht van de voorafgaande correspondentie en de daarin voortgaande onderhandelingen, naar zijn oordeel op te vatten als een reactie op de opmerking van Meijer in de brief van 28 oktober 2013 dat, ingeval zij de aankoop niet zou kunnen financieren ‘alles bleef zoals het was’. Dat was – begrijpelijkerwijs – niet acceptabel voor Sietshold nu zij immers van meet af aan volledige beëindiging van de samenwerking nastreefde.
Ook de opmerking dat de prijsbepaling ‘overeenkomstig de statuten’ is, behoefde door Meijer niet zo te worden begrepen dat Sietshold niet langer een bindende prijsbepaling wenste. Immers, in haar brief van 22 oktober 2013 had Sietshold zelf nadrukkelijk gestipuleerd dat de bindende prijsbepaling, voor zover die afweek van de statuten, uitdrukkelijk zou gelden als ware het de statutaire prijsbepaling.
Meijer mocht de brief van 7 november 2013 naar het oordeel van het hof dan ook – gelijk zij heeft gedaan – zo begrijpen dat partijen het erover eens waren dat de prijs van de aandelen bindend zou worden bepaald door de deskundige en dat Meijer de aandelen voor die prijs diende over te nemen tenzij zij niet in staat zou blijken de aankoopprijs te financieren, in welk geval het Sietshold vrij zou staan de aandelen aan een derde over te dragen.
Het lag naar het oordeel van het hof niet in de rede dat Sietshold, enkel vanwege het financieringsvoorbehoud van Meijer, terug zou willen komen op haar eerdere voorstel tot een bindende prijsbepaling. Dat voorstel had zij immers juist gedaan in een poging tot een definitief einde van de samenwerking te komen nadat eerdere pogingen daartoe vruchteloos waren gebleven. Terugkeer naar de statutaire – niet bindende – regeling zou immers opnieuw tot een patstelling kunnen leiden.
Dat de brief van 7 november 2013 moet worden gezien als een nadere uitwerking van het door Sietshold gedane voorstel tot een bindende prijsbepaling, blijkt naar het oordeel van het hof ook uit de laatste alinea van die brief:
"Mocht uw cliënt met het bovenstaande niet instemmen, dan houdt het voor wat betreft cliënte thans op en blijft alles inderdaad bij het oude."Die zinssnede valt immers niet te begrijpen als partijen niet nog steeds spraken over de van de statuten afwijkende bindende prijsbepaling, maar inmiddels al zouden zijn teruggevallen op die ‘oude’ statutaire regeling. Sietshold komt dan ook geen beroep op artikel 14 lid 10 van de statuten toe.
4.11
Sietshold heeft subsidiair aangevoerd dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen omdat Meijer het aanbod van Sietshold niet zou hebben aanvaard voor wat betreft de beëindiging van de overige verbintenissen tussen Sietshold en de Exploitatiemaatschappij. Het hof verwerpt dat standpunt. Meijer heeft immers reeds bij brief van 28 oktober 2013 bevestigd dat die verbintenissen (rekening-courant en bank) in geval van aankoop van de aandelen zullen worden afgewikkeld. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep is gebleken dat de rekening-courant verhouding inmiddels is afgewikkeld en dat Sietshold is ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank. Sietshold heeft voorts aangevoerd dat overeengekomen zou zijn dat zij gedechargeerd zou worden voor het door haar gevoerde beleid als bestuurder van de Exploitatiemaatschappij. Ter zitting heeft Sietshold laten weten niet erg te hechten aan de decharge. Nu Sietshold haar grief over de decharge echter niet heeft ingetrokken, zal het hof deze behandelen. Het hof verwerpt het standpunt van Sietshold. Mr. Van Dijk heeft immers namens Sietshold en haar bestuurders en aandeelhouders de heren Sietsma, bij brief van 2 oktober 2013 het volgende geschreven aan mr. Van der Zee, de raadsman van Meijer:

Het uitgangspunt van cliënte is dat er een reële koopprijs zal worden betaald voor haar aandelen alsook de overige verbintenissen tussen haar en de Exploitatiemaatschappij, (alsook P.K. Meijer Beheer B.V.), worden beëindigd. In dat verband doel ik op de rekening-courant verhouding met de Exploitatiemaatschappij en de mede aansprakelijkheid jegens de ING” Bank, voor het overigens niet benutte krediet(...)"
Deze passage kon door Meijer redelijkerwijs zo worden opgevat dat onder de “overige verbintenissen” slechts dient te worden verstaan de rekening-courant verhouding en de mede aansprakelijkheid jegens de bank en niet tevens eventuele verbintenissen van Sietshold jegens de Exploitatiemaatschappij, voor zover die al mochten bestaan hetgeen gesteld noch gebleken is. In het hypothetische geval dat er wel verbintenissen van Sietshold jegens de Exploitatiemaatschappij zouden bestaan in verband met het door haar gevoerde beleid als bestuurder van de Exploitatiemaatschappij, bijvoorbeeld uit hoofde van artikel 2:9 BW, dan zou decharge eerst aan de orde zijn nadat alle relevante feiten en omstandigheden bekend zijn aan de vennootschap en haar aandeelhouders en die vervolgens instemmen met decharge.
4.12
Sietshold heeft meer subsidiair nog aangevoerd dat zij niet gehouden kan worden aan de bindende prijsbepaling van de aandelen door [F] , nu deze hoofdzakelijk is gebaseerd op de taxatie van [G] , die naar de mening van Sietshold onvoldoende gemotiveerd en onjuist is.
4.13
Artikel 7:904 BW houdt in dat indien gebondenheid aan beslissing van een derde in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, die beslissing vernietigbaar is.
Op de vraag in hoeverre een bindend advies dient te worden gemotiveerd is geen algemeen antwoord te geven. In beginsel heeft te gelden dat, naarmate het bindende advies meer het karakter van rechtspraak heeft, de beslissing van bindend adviseurs meer en beter behoort te worden gemotiveerd. Omgekeerd is het zo dat naarmate de opdracht aan bindend adviseurs meer het karakter heeft dat zij een niet (volledig) bepaald element van de rechtsverhouding tussen partijen dienen vast te stellen, en het van hen gevraagde oordeel meer op intuïtief inzicht berust, aan dat oordeel lagere motiveringseisen kunnen worden gesteld. Niet is uitgesloten dat het gebrek van het ontbreken van een motivering achteraf word geheeld. Of een gebrek in de totstandkomingsfase gebondenheid aan de beslissing onaanvaardbaar maakt, wordt marginaal getoetst. Daarbij is mede van belang of, en zo ja in welke mate, door de procedurefout (financieel of ander) nadeel aan de wederpartij is toegebracht en dus in hoeverre de inhoud van de beslissing aanvaardbaar is (Vgl. Hoge Raad 24 maart 2006 ECLI:NL:HR:2006:AV1706).
4.14
Sietshold heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep gesteld dat het vastgoed, gezien de taxaties van de heer ing. [H] en de heer [I] , door [G] ongeveer € 80.000,- te laag is getaxeerd. Sietshold heeft ter onderbouwing van zijn stellingen ter gelegenheid van genoemde comparitie een uitspraak in het geding gebracht van de Raad van Toezicht Noord van NVM van 16 december 2016, waarin de Raad uitspraak heeft gedaan over een klacht die Sietshold tegen [G] heeft ingediend.
4.15
Uit die uitspraak blijkt dat aan [G] bij het verstrekken van de opdracht geen bepaalde waarderingsmethodiek is voorgeschreven, zodat hij naar het oordeel van de Raad vrij was in zijn keuze voor de BAR-methode en niet gehouden was de uitkomst te verifiëren door toepassing van een tweede waarderingsmethode.
Wel is de Raad van oordeel dat [G] de waardebepaling in zijn oorspronkelijke taxatierapport niet van een toereikende onderbouwing heeft voorzien.
De Raad voegt daaraan toe dat dat oordeel echter niet de conclusie rechtvaardigt dat [G] in redelijkheid niet tot de door hem afgegeven taxatiewaarde kon komen en dat die conclusie ook niet volgt uit de twee door Sietshold overgelegde taxatierapporten, waaronder het rapport van [H] , dat ook in de onderhavige procedure is overgelegd. De Raad komt op basis van de achteraf door de makelaar gegeven toelichting tot het oordeel dat niet kan worden gezegd dat de makelaar niet in redelijkheid tot de door hem afgegeven waardebepaling heeft kunnen komen.
4.16
In de onderhavige procedure is als productie 2 bij memorie van antwoord een uitvoerige e-mail van [G] overgelegd waarin hij een nadere toelichting geeft op de wijze waarop hij tot zijn taxatie is gekomen en waarin hij gemotiveerd ingaat om de bezwaren die [H] daartegen heeft geuit. Het hof is van oordeel dat de gebrekkige motivering van het oorspronkelijke taxatierapport daardoor is geheeld. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat [H] , naar aanleiding van de nadere toelichting van [G] , heeft opgemerkt:
"Mijn visie op de casus is thans, dat nu de technische onderbouwing volledig in beeld is, het waardeverschil lijkt te worden veroorzaakt door een sterk pessimistische en optimistische visie van twee verschillende taxateurs."Gelet daarop en op het oordeel van de Raad van Toezicht Noord van NVM dat niet kan worden gezegd dat [G] in redelijkheid niet tot de door hem afgegeven waardebepaling heeft kunnen komen, heeft Sietshold niet aannemelijk gemaakt dat het gezien de wijze van totstandkoming van de taxatie van [G] of de inhoud daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn Sietshold daaraan te houden. De enkele omstandigheid dat twee andere makelaars tot een andere waardering zijn gekomen, is daartoe onvoldoende.

5.De slotsom

5.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
De vorderingen van Sietshold in hoger beroep komen niet voor toewijzing in aanmerking.
5.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof Sietshold in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Wat het salaris voor de advocaat betreft, zal het hof tarief IV van het liquidatietarief toepassen, nu Sietshold ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep heeft verklaard dat het financiële belang van het hoger beroep circa € 80.000,- bedraagt, namelijk het verschil tussen de in het geding zijnde taxaties en Meijer dat vervolgens niet heeft weersproken. Het hof ziet evenwel geen aanleiding Sietshold te veroordelen in de kosten van het aanvullende rapport van [G] , zoals Meijer heeft verzocht. De omstandigheid dat [G] zijn oorspronkelijke rapport ontoereikend had gemotiveerd, is immers niet aan Sietshold toe te rekenen.
5.3
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Meijer zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 711,-
- salaris advocaat
€ 4.077,50(2,5 punten x tarief IV, € 1631,-)
Totaal € 4.788,50

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van
1 juli 2015;
veroordeelt Sietshold in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Meijer vastgesteld op € 711,- voor verschotten en op € 4.077,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M.A. Wind, mr. I. Tubben en mr. M. Wolters en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
7 maart 2017.