ECLI:NL:GHARL:2017:2580

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
200.170.186
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over non-conforme parketvloer met betrekking tot herstel en ontbinding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen een appellant en een geïntimeerde over de kwaliteit van een parketvloer. De appellant, vertegenwoordigd door mr. K. Zeylmaker, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, die werd bijgestaan door mr. D.J. Brugge. De appellant stelde dat de parketvloer non-conform was en eiste ontbinding van de overeenkomst of herstel van de vloer. Het hof oordeelde in een tussenarrest dat de geïntimeerde niet in verzuim was gekomen en dat er voldoende tijdig herstel was aangeboden. De appellant had de herstelopties echter afgewezen, wat het hof niet als terecht beschouwde. Tijdens een comparitie van partijen werd er gedebatteerd over de wijze van meten van noesten in de parketvloer en de kosten van herstel versus vervanging. Het hof concludeerde dat minder dan de helft van de parketstroken vervangen moest worden en dat de geïntimeerde niet in verzuim was gekomen. De ontbindingsvordering van de appellant werd afgewezen en de vordering in reconventie van de geïntimeerde werd toegewezen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellant in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.170.186
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 3210004)
arrest van 21 maart 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaatsnaam] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. K. Zeylmaker,
tegen:
[geïntimeerde], h.o.d.n. ‘ [bedrijfsnaam] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. D.J. Brugge.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 15 november 2016 hier over.
1.1
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 2 februari 2017.
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1
In voormeld tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat [geïntimeerde] niet in verzuim is gekomen wegens te late levering of te laat leggen en dat op 4 april 2014 vooralsnog niet aan de vereisten voor (algehele) ontbinding was voldaan. Het heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] voldoende tijdig herstel heeft aangeboden door parketdelen met te grote noesten te vervangen of de vloer af te schaven en een nieuwe vloer te leggen. [appellant] heeft beide opties afgewezen, maar het stond volgens het hof niet vast dat hij dat op terechte gronden heeft gedaan. Om daarover met partijen verder te debatteren heeft het hof een comparitie van partijen gelast en partijen verzocht hun foto- en filmmateriaal twee weken voor de zitting in goede kwaliteit te overleggen. Daaraan hebben partijen voldaan. Tevens hebben zij parketstroken meegenomen, [appellant] van de inmiddels verwijderde vloer.
2.2
Tijdens de comparitie heeft het hof met partijen gesproken over de manier waarop noesten gemeten moeten worden en om hoeveel te vervangen vloerdelen het (dan) gaat, bezien tegen het hele oppervlak van de vloer en de kosten die met gedeeltelijk herstel en volledige vervanging gemoeid zouden zijn. Daarnaast heeft het hof met partijen besproken wat [geïntimeerde] wist over de inrichtingswensen van [appellant] en of enkele millimeters verschil al dan niet acceptabel zou zijn geweest indien [geïntimeerde] eind april/begin mei een nieuwe vloer zou hebben gelegd.
Met betrekking tot de vraag hoe een noest moet worden gemeten heeft [naam deskundige] , de deskundige van [appellant] , verklaard dat dat in de lengte moet. [naam leverancier] , de leverancier van de parketstroken, en [geïntimeerde] hebben verklaard dat de diameter gemeten moet worden. [naam leverancier] heeft daarbij aangeduid dat hij altijd de schuine lijn over de noest meet en daarbij uitkomt op ongeveer het gemiddelde van de lengte en de breedte. Zij hebben verklaard dat in de branche niet bekend was of er een voorschrift voor het meten van noesten bestaat. Zij hebben vervolgens een NEN-norm gevonden en getoond [website] uit 1997 waarin is beschreven dat de lengte en de breedte van de noest moeten worden opgemeten. De grootte van de noest wordt bepaald op de som van die twee maten gedeeld door twee.
2.3
Namens [appellant] is voorafgaand aan de zitting eveneens een NEN-norm overgelegd, de NEN 5477 van februari 1983. Hierin is bij kwasten de middellijn gemaximeerd op 40 mm. Synoniemen van middellijn zijn diameter en doorsnee. De mening van [naam deskundige] dat (desondanks) de lengte moet worden berekend, wordt door niets geschraagd. Daarom gaat het hof ervan uit dat een noest moet worden gemeten in de lengte en de breedte waarbij de diameter ervan wordt bepaald op de som van beide getallen, te delen door twee. Deze diameter is de maat volgens welke de tolerantie moet worden gemeten, in dit geval niet meer dan 4 centimeter.
2.4
Gegeven deze wijze van meten, heeft [naam leverancier] geschat dat 30% tot 40% van de parketstroken in de woonkamer vervangen diende te worden en dat in de rest van de ruimten de parketstroken voldeden aan de kwalificaties. [geïntimeerde] heeft verklaard dat over alle ruimtes berekend ongeveer 10% van de stroken zou moeten worden vervangen. [naam deskundige] stelde het percentage op minstens 50%, maar daarbij geldt de kanttekening dat hij dat volgens zijn eigen meetmethode heeft berekend, in de lengte dus, welke methode het hof niet volgt.
2.5
Gelet hierop moet worden aangenomen dat (veel) minder dan de helft van de parketstroken vervangen moest worden. Overigens heeft [geïntimeerde] verklaard dat ook bij een vervanging van minstens 50% van de stroken, dit een reële en voordeliger oplossing zou zijn dan vervanging van de vloer.
2.6
Vervolgens hebben [naam leverancier] en [geïntimeerde] ter zitting met gebruikmaking van de meegebrachte materialen toegelicht hoe parketstroken zonder beschadiging van aanliggende delen of plinten kunnen worden vervangen met een esthetisch goed resultaat. Naast de reeds bij productie 3 conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie overgelegde verklaringen van diverse parketdeskundigen die gelijkluidend hebben verklaard - onder wie twee van de drie deskundigen van de Vereniging van Parketleveranciers, van welke vereniging [naam deskundige] voorheen parketdeskundige was - acht het hof hiermee gemotiveerd weersproken de stelling van [appellant] dat vervanging geen (aanvaardbare) optie was. Deze stelling is ter zitting bovendien onvoldoende nader toegelicht zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
2.7
Nu [appellant] het aangeboden herstel heeft geweigerd, is [geïntimeerde] niet in verzuim gekomen en is niet aan de vereisten voor ontbinding voldaan. De ontbindingsvordering met nevenvorderingen van [appellant] is in conventie dan ook terecht afgewezen. De vordering in reconventie is terecht toegewezen.
2.8
Bij deze stand van zaken is er geen aanleiding in te gaan op de vraag of afschaven en vervangen van de vloer door [geïntimeerde] een aanvaardbare wijze van herstel geweest zou zijn. Evenmin is er aanleiding over te gaan tot het gelasten van een deskundigenbericht. Alle overige stellingen en weren kunnen eveneens onbesproken blijven omdat deze, indien besproken, niet tot een ander oordeel leiden.
Slotsom
2.9
Het hoger beroep faalt zodat het bestreden vonnis bekrachtigd moet worden. De vermeerderde eis zal het hof afwijzen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 711 aan griffierecht en op € 2.895 aan salaris advocaat (2,5 punten x tarief III).

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Utrecht (rechtbank Midden Nederland) van 11 maart 2015;
wijst af de vermeerderde eis in hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 711 voor griffierecht en op € 2.895 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, F.J. de Vries en A.L.H. Ernes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2017.