Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering
“Dat de weg er zou komen is voor mij een feit, [het hoofd grondzaken] heeft dat toegezegd in de gesprekken met mij. De verbindingsweg tussen de IJssellaan en de Vosdijk zou er komen”) en van [de projectleider] , die niet bij de onderhandelingen aanwezig is geweest (
“dat in mijn herinnering de gemeente nog verplicht was om de verbindingsweg aan te leggen”, maar ook
“U vraagt mij wat op basis van de overeenkomst de verplichting van de gemeente was ten aanzien van de verbindingsweg en in welke volgorde de prestaties moesten worden verricht. Ik durf u daar geen antwoord op te geven”) staan tegenover het ontbreken van enige vermelding van een dergelijke verplichting in de koopovereenkomst en in de correspondentie voorafgaande aan de totstandkoming van de koopovereenkomst en tegenover de verklaringen van [de adviseur grondzaken] (
“In die tijd is er niet gesproken over een verplichting van de gemeente deze weg door te trekken naar de Vosdijk , noch in intern overleg, noch in overleg met Schipper Bosch. Ik raakte pas op de hoogte van de stelling van Schipper Bosch dat de gemeente de weg zou moeten doortrekken tot de Vosdijk tijdens de comparitie van partijen bij de rechtbank.”) en [het hoofd grondzaken] (
“Uit het overleg met [de directeur] heb ik echter niet begrepen dat deze verbindingsweg zo belangrijk was, dat zij een andere ontsluiting niet zou willen aanvaarden, met name niet de ontsluiting via de Eemslaan ”). Verder acht het hof niet bewezen dat Schipper Bosch het perceel pas behoefde af te nemen als de verbindingsweg zou zijn aangelegd. Noch [de directeur] noch [de projectleider] kunnen desgevraagd aangeven, of en wanneer een dergelijke afspraak zou zijn gemaakt.
[de adviseur grondzaken] van 25 augustus 2009, productie 4 inleidende dagvaarding). Waar het op aankomt is of uit die nadere afspraak, al of niet in samenhang met de oorspronkelijke afspraak, volgt dat Schipper Bosch het perceel niet behoefde af te nemen, zolang zij geen duidelijkheid had gegeven over de exacte invulling van de locatie en de Gemeente dus nog niet in staat was de ontsluitingsweg aan te leggen. Een dergelijke uitleg van de nadere afspraken ligt niet voor de hand, omdat Schipper Bosch aldus eenzijdig de mogelijkheid zou hebben uitvoering van de koopovereenkomst op de lange baan te schuiven. Over dit punt hebben partijgetuige [de directeur] en [de projectleider] beiden verklaard dat zij niet wisten of Schipper Bosch pas het perceel behoefde af te nemen als de Gemeente de ontsluitingsweg had aangelegd. Dit brengt mee dat niet is bewezen dat partijen hebben afgesproken dat de Gemeente eerst de verbindingsweg zou aanleggen, alvorens Schipper Bosch gehouden was het perceel af te nemen en dat het feit dat de ontsluitingsweg niet is aangelegd niet betekent dat Schipper Bosch dus niet in verzuim kan zijn geraakt.
“als gevolg van het mogelijk gedogen van de nu aanwezige studentenhuisvesting tot uiterlijk 1 mei 2010 en mede in relatie tot uw wens de mogelijkheden voor een andere ontwikkeling te onderzoeken”. In de periode daarna hebben partijen overlegd over aanpassing van de afspraken in de koopovereenkomst, al dan niet in samenhang met een alternatieve bestemming van het perceel. De Gemeente heeft bij brief van 5 juli 2011 aan Schipper Bosch bericht dat aan alle voorwaarden uit de koopovereenkomst was voldaan en dat levering van deel A van het perceel binnen vier maanden diende te geschieden en dat over deel B nadere afspraken konden worden gemaakt. De Gemeente heeft dit genoemd het inzetten van de formele weg, teneinde tot uitvoer van de met Schipper Bosch gesloten overeenkomst te komen. Tegelijkertijd heeft de Gemeente te kennen gegeven verder bereid te zijn te overleggen over aanpassing van de voorwaarden, met name betreffende levering en betaling in termijnen, verlaging van de rentevergoedingen en schrappen van de in artikel 15 koopovereenkomst opgenomen bouwplicht, mede in verband met andere afspraken over inrichting van het terrein.
“het voor ons vanuit bedrijfseconomisch oogpunt niet mogelijk is om de gronden aan de Merwedestraat van de gemeente af te nemen conform de bepalingen uit de koopovereenkomst. (…) Ook een betaling en afname in termijnen is voor ons op dit moment niet mogelijk.. Op dit moment is er geen enkel zicht op een toekomstige gebruiker voor deze locatie en het op risico bouwen betekend bouwen voor de leegstand. Vanuit zowel bedrijfseconomisch als maatschappelijk perspectief vinden wij dit zeker in deze tijd onverantwoord.”Ook na deze brief zijn partijen blijven overleggen over wijziging van de koopovereenkomst. Nadat Schipper Bosch bij brief van haar advocaat van 16 februari 2012 had bericht zich niet langer gehouden te voelen de koopovereenkomst na te komen, gezien de verklaring van Schipper Bosch tot vernietiging van 23 december 2010, althans die tot ontbinding van 23 mei 2011 en nieuwe voorstellen had gedaan, heeft de Gemeente bij brief van 16 maart 2012 geantwoord dat zij
“definitief”niet kan instemmen met het voorstel van de brief van 16 februari 2012 en Schipper Bosch voorgesteld, het perceel óf ineens af te nemen, óf in vier gelijke termijnen en een en ander aan haar te berichten binnen drie weken. Ook daarna zijn partijen blijven onderhandelen over wijziging van de overeenkomst. Daarover hebben partijen uiteindelijk geen overeenstemming bereikt.
“1 juli 2011”, respectievelijk
“1 juli 2011 tot 1 juli 2013”moet worden gelezen
“1 juli 2012”, respectievelijk
“1 juli 2012 tot 1 juli 2014”.
“In geval van ontbinding van de koop is, wanneer de zaak een dagprijs heeft, de schadevergoeding gelijk aan het verschil tussen de in de overeenkomst bepaalde prijs en de dagprijs ten dage van de niet-nakoming”). Het hof overweegt dat het perceel niet wordt verhandeld op een markt met een dagprijs, zodat artikel 7:36 lid 1 BW slechts naar analogie van toepassing is (HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP7760,
NJ2006/201,
Muijlaert / Moes). Het hof ziet, mede in het licht van het bepaalde van artikel 7:38 BW, geen aanleiding de analogische toepassing ook te laten gelden voor de peildatum van de vaststelling van de schade en houdt vast aan de hoofdregel dat de peildatum voor de vaststelling van de schade de dag van de ontbinding van de overeenkomst is. Het belang van het onderscheid heeft overigens in deze zaak nauwelijks materiële betekenis, omdat de Gemeente na ontvangst van de brief van Schipper Bosch van 23 april 2012 heeft geoordeeld mede in het licht van eerdere correspondentie dat deze tekort zou schieten (artikel 6:83 sub c BW) en beslist de koopovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Het moment van niet-nakomen ligt daarom kort voor 28 juni 2012.
3.Slotsom
€ 0