In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een faillissementspauliana-kwestie. [Appellant], die van 21 maart 2011 tot 6 juli 2012 enig aandeelhouder en bestuurder was van [bedrijf X], heeft op 6 juli 2012 zijn aandelen in [bedrijf X] overgedragen aan [persoon 1]. [Bedrijf X] werd op 13 mei 2014 failliet verklaard. De curator heeft gevorderd dat de overdracht van een vrachtwagencombinatie aan [appellant] paulianeus is en dat deze rechtshandeling vernietigd moet worden. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator grotendeels toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke incassokosten. [Appellant] heeft in hoger beroep acht grieven ingediend tegen deze beslissing.
Het hof heeft vastgesteld dat de vrachtwagencombinatie tot het vermogen van [bedrijf X] behoorde en dat de overdracht aan [appellant] binnen het jaar voor de faillietverklaring heeft plaatsgevonden. Het hof oordeelt dat de curator voldoende bewijs heeft geleverd dat de overdracht paulianeus was en dat de betalingen van [bedrijf X] aan [appellant] onverschuldigd waren. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. [Appellant] is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.