ECLI:NL:GHARL:2017:3218

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
14 april 2017
Zaaknummer
WAHV 200.191.997
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Sekeris
  • Starreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het beginsel van hoor en wederhoor in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland van 8 april 2016. De zaak betreft een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). De officier van justitie had de beschikking vernietigd, maar geen proceskostenvergoeding toegekend omdat er geen 'verklaring finale kwijting' binnen de gestelde termijn was ontvangen. Het hof oordeelt dat, ongeacht de hoogte van de sanctie of de complexiteit van het geschil, de schending van het beginsel van hoor en wederhoor leidt tot een onpartijdige behandeling. Het hof doorbreekt het appelverbod en verklaart het hoger beroep ontvankelijk. De beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd en het hof oordeelt dat de officier van justitie het verzoek tot vergoeding van proceskosten had moeten toewijzen. Het hof kent een proceskostenvergoeding toe van in totaal € 553,50 aan de betrokkene, bestaande uit € 243,50 voor de procedure bij de officier van justitie en € 310,- voor de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep.

Uitspraak

WAHV 200.191.997
14 april 2017
CJIB 182480591
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland
van 8 april 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde] ,
kantoorhoudende te [plaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft de officier van justitie veroordeeld in de kosten als bedoeld in artikel 13a van de WAHV, ten behoeve van de betrokkene, tot een bedrag van € 122,50.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. Hierbij is verzocht om een behandeling ter zitting.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op het beroep.
Op 31 maart 2017 is nog een brief van de gemachtigde van de betrokkene ontvangen.
De zaak is behandeld ter zitting van 31 maart 2017. Namens de betrokkene is niemand verschenen, hetgeen op voorhand reeds was aangekondigd. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. P. Belopavlovic.

Beoordeling

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van de WAHV kan tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden worden ingesteld, indien de opgelegde administratieve sanctie bij die beslissing meer bedraagt dan € 70,-. Dat is hier niet het geval. De sanctie is door de officier van justitie ongedaan gemaakt. Het hoger beroep dient daarom in beginsel niet-ontvankelijk te worden verklaard (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 3 april 2013, WAHV 200.111.879, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:GHARL:2013:2333).
2. De gemachtigde van de betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter. Gelet hierop is sprake van een zodanige schending van fundamentele rechtsbeginselen dat doorbreking van het appelverbod is gerechtvaardigd.
3. Het hof is van oordeel dat, wanneer een beroep wordt gedaan op schending van zo fundamentele beginselen van behoorlijke rechtspleging dat geen sprake is van een eerlijke en onpartijdige behandeling en dit beroep gegrond moet worden geacht, doorbreking van het appelverbod van artikel 14, eerste lid, van de WAHV is gewettigd. Indien een partij niet behoorlijk is opgeroepen om te worden gehoord en de rechter niettemin een beslissing in de zaak van die partij neemt, kan er naar het oordeel van het hof sprake zijn van schending van het beginsel van hoor en wederhoor.
4. Artikel 12, eerste lid, van de WAHV luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“De kantonrechter stelt, alvorens te beslissen, partijen in de gelegenheid om op een openbare zitting hun zienswijze nader toe te lichten. Zij worden daartoe door de griffier opgeroepen.”
5. Ingevolge artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden, indien iemand zich laat vertegenwoordigen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde gezonden.
6. Het dossier bevat een aan de gemachtigde gerichte brief van de griffier van de rechtbank d.d. 9 maart 2016, inhoudende een oproeping voor de zitting van de kantonrechter van 8 april 2016. Op basis van de stukken in het dossier is het hof echter niet in staat vast te stellen dat deze brief daadwerkelijk ter post is aangeboden. Mede in het licht van het ontbreken van een deugdelijke verzendadministratie kan derhalve niet worden vastgesteld dat de gemachtigde behoorlijk is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter. Aldus is sprake van een schending van het in voormeld artikel 12, eerste lid, van de WAHV vervatte beginsel van hoor en wederhoor.
7. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de schending van het beginsel van hoor en wederhoor in het onderhavige geval geen doorbreking van het appelverbod rechtvaardigt. Doorbreking is immers slechts geboden indien moet worden vastgesteld dat sprake is van een zodanige schending dat geen sprake is van een eerlijke en onpartijdige behandeling. In het onderhavige geval, waarin het gaat om een eenvoudig geschil dat slechts is beperkt tot de te hanteren wegingsfactor bij de vaststelling van de proceskostenvergoeding en ten aanzien waarvan zowel de gemachtigde als de officier van justitie voorafgaand aan de zitting schriftelijk een standpunt had ingenomen, is niet gebleken op welke wijze de betrokkene in zijn belangen is geschaad doordat de gemachtigde, een professionele rechtsbijstandverlener die veelvuldig schriftelijk procedeert en slechts bij hoge uitzondering ter zitting verschijnt voor het geven van een mondelinge toelichting, niet behoorlijk voor de zitting van de kantonrechter is opgeroepen. Aldus is niet gebleken dat geen sprake is van een eerlijke en onpartijdige behandeling.
8. Het hof is van oordeel dat met een schending van het beginsel van hoor en wederhoor zo een fundamenteel beginsel van behoorlijke rechtspleging is geschonden dat - ongeacht de hoogte van de sanctie en de complexiteit van het geschil - reeds daardoor geen sprake meer is van een eerlijke en onpartijdige behandeling. Het hoger beroep van de betrokkene zal derhalve ontvankelijk worden geacht en de beslissing van de kantonrechter zal in verband met de hiervoor vastgestelde schending van het beginsel van hoor en wederhoor worden vernietigd.
9. Nu de gemachtigde is opgeroepen voor de behandeling van het hoger beroep ter zitting van het hof, is voormelde schending van het recht op hoor en wederhoor in zoverre hersteld. Gelet hierop zal worden volstaan met vernietiging van de beslissing van de kantonrechter en zal het hof, op de voet van artikel 20d, eerste lid, van de WAHV doen hetgeen de kantonrechter zou behoren te doen en het bij de kantonrechter ingestelde beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
10. Het geschil beperkt zich tot de afwijzing door de officier van justitie van het namens de betrokkene ingediende verzoek tot vergoeding van kosten, gemaakt in de fase van het administratief beroep.
11. De gemachtigde van de betrokkene heeft in dat verband aangevoerd dat de officier van justitie het verzoek om vergoeding ten onrechte heeft afgewezen, omdat er geen "Verklaring van finale kwijting" zou zijn ingezonden. Volgens de gemachtigde kan een vergoeding niet afhankelijk worden gemaakt van het al dan niet insturen van een dergelijke verklaring. Voorts is de gemachtigde het niet eens met de beslissing van de officier van justitie om de weging te beperken tot 0,25 (zeer licht). In de onderhavige zaak was het administratief beroepschrift toegesneden op het specifieke geval van de betrokkene, met feiten en omstandigheden die uitsluiten op zijn zaak betrekking hadden. Volgens vaste jurisprudentie van het hof is in een dergelijke geval een wegingsfactor van 0,5 (licht) het uitgangspunt.
12. Vergoeding van kosten in de fase van het administratief beroep vindt ingevolge het tweede lid van artikel 7:28 van de Awb uitsluitend plaats op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
13. Uit het dossier blijkt het volgende. Bij inleidende beschikking van 7 juli 2014 is aan de betrokkene op grond van de WAHV een administratieve sanctie opgelegd. De gemachtigde van de betrokkene heeft bij brief van 10 augustus 2014 tegen die beschikking administratief beroep ingesteld en verzocht om vergoeding van kosten. Bij beslissing van 20 januari 2015 heeft de officier van justitie het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en de inleidende beschikking vernietigd. Voorts heeft de officier van justitie bij brief van 12 januari 2015 het verzoek tot kostenvergoeding toegewezen en de betrokkene een vergoeding aangeboden van € 122,50. Bij het toezenden van deze brief heeft de officier van justitie een "Verklaring van finale kwijting" toegevoegd met het verzoek deze volledig ingevuld binnen twee weken terug te sturen. Bij beslissing van 23 februari 2015 heeft de officier van justitie het verzoek om kostenvergoeding afgewezen, omdat de "Verklaring van finale kwijting" niet binnen de gestelde termijn is geretourneerd. Tegen die beslissing heeft de gemachtigde namens de betrokkene bij brief van 1 april 2015 beroep ingesteld.
14. De beslissing van de officier van justitie van 20 januari 2015 houdt in dit verband het volgende in:
"U hebt beroep ingesteld tegen de opgelegde sanctie.
De informatie die de verbalisant aan de CVOM heeft verstrekt is onvolledig. Hierdoor is een zorgvuldige afweging van de door u genoemde argumenten niet mogelijk.
Alles overwegende vernietigt de officier van justitie de beschikking. U hoeft de opgelegde sanctie en de administratiekosten niet te betalen."
15. Het hof is van oordeel dat hieruit volgt dat de inleidende beschikking is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het tijdig ingediende verzoek tot vergoeding van kosten in de fase van het administratief beroep dient derhalve te worden toegewezen. Artikel 7:28 van de Awb biedt niet de mogelijkheid om het toewijzen van een vergoeding afhankelijk te maken van het al dan niet insturen van een "Verklaring van finale kwijting".
16. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de officier van justitie van 23 februari 2015, waarbij het verzoek om kostenvergoeding is afgewezen, vernietigen en bepalen dat aan de betrokkene voor wat betreft de fase van het administratief beroep alsnog een proceskostenvergoeding wordt toegekend.
17. In het administratief beroepschrift is namens de betrokkene verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft in de fase van het administratief beroep de volgende proceshandeling verricht: het indienen van een beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt, gelet op het tijdstip van het indienen van het administratief beroepschrift, € 487,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 243,50 (=1 x € 487,- x 0,5).
18. Voorts is namens de betrokkene verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, gemaakt in de fase van het beroep bij de kantonrechter en in hoger beroep. Nu de beslissing van de kantonrechter en die van de officier van justitie worden vernietigd, komt dit verzoek voor vergoeding in aanmerking. De gemachtigde van de betrokkene heeft bij de kantonrechter de volgende proceshandeling verricht: het indienen van een beroepschrift. In hoger beroep heeft hij de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een hoger beroepschrift en het indienen van een nadere toelichting op het beroep. Aan het indienen van het beroepschrift dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een half punt. De waarde per punt bedraagt, gelet op het tijdstip van het indienen van het hoger beroepschrift, € 496,-. Gelet op de aard van de zaak (het geschil betreft de toekenning van proceskostenvergoeding) past het hof wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toe. Dit leidt tot de volgende berekening: 2,5 x € 496,- x 0,25 = € 310,-.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
vernietigt, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, de beslissing van de officier van justitie van 23 februari 2015, voor zover daarbij het verzoek om proceskostenvergoeding is afgewezen;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van in totaal € 553,50 (€ 243,50 in de procedure bij de officier van justitie en
€ 310,- in de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep), te betalen op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [kantoor van de gemachtigde] .
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.