ECLI:NL:GHARL:2017:3233

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
21-004854-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging van een politieagent met een mes

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in Polen en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en bedreiging van een politieagent. De feiten vonden plaats op 30 april 2016 in Bunschoten-Spakenburg, waar de verdachte zijn huisgenoot met een mes heeft gestoken en vervolgens een politieagent heeft bedreigd die ter plaatse was. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, maar het hof heeft het vonnis gedeeltelijk vernietigd en de strafoplegging herzien. Het hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had beslist, maar dat de sanctie niet in overeenstemming was met de ernst van de feiten. Het hof heeft de gevangenisstraf bevestigd, maar de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij herzien. De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend, die was afgewezen. In hoger beroep verlaagde de benadeelde partij de vordering tot € 500,00. Het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij recht heeft op een schadevergoeding van € 300,00 voor immateriële schade, maar heeft de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om een bedrag te betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en bevestigt de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004854-16
Uitspraak d.d.: 18 april 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 25 augustus 2016 met parketnummer 16-659587-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te Polen op [1987] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. P. van der Geest, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 25 augustus 2016, de verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling (feit 1 subsidiair) en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van de tijd door de verdachte in verzekering doorgebracht, met afwijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en met opheffing van het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de sanctieoplegging en de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft namelijk een andere zienswijze met betrekking tot de vordering benadeelde partij en de mogelijkheid tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel dan de rechtbank.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en bedreiging van een politieagent. Verdachte heeft onder invloed van alcohol een huisgenoot aangevallen met een mes. Die huisgenoot is hierdoor gewond geraakt aan zijn arm en achter zijn oor. Vervolgens heeft verdachte een agent met een mes bedreigd die ter plaatse was naar aanleiding van dat steekincident. Dit zijn ernstige en agressieve feiten die gevoelens van onveiligheid veroorzaken bij de slachtoffers en in de maatschappij in het algemeen.
Mede gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, is het hof - net als de rechtbank en de advocaat-generaal - van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 715,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en haar oorspronkelijke vordering verlaagd tot een bedrag van € 500,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. In de schriftelijke en mondelinge toelichting op het schadebedrag heeft de benadeelde partij aangegeven dat hij als gevolg van het incident een periode slecht heeft geslapen, onder meer door herbelevingen van het incident en dat het incident van invloed is op zijn functioneren tijdens het werk. Bij aanhoudingen voelt hij zich extra gespannen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat voldoende vaststaat dat sprake is van immateriële schade tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissingen omtrent de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. M.E. van Wees, voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. J.D. den Hartog, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Mientjes, griffier,
en op 18 april 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 18 april 2017.
Tegenwoordig:
mr. M.E. van Wees, voorzitter,
mr. T.C. Pastoor, advocaat-generaal,
mr. N.D. Mavus-ten Elshof, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.