In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen, de moeder en de vader, die in 2014 zijn gescheiden. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.A.M. Staal-Olislaegers, verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland te vernietigen en te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij haar hebben. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.S. Gosselaar-van Harmelen, verzoekt om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
De rechtbank had eerder bepaald dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader zou zijn, met een zorgregeling waarbij de kinderen om de week bij de moeder verbleven. De moeder is van mening dat de huidige situatie niet in het belang van de kinderen is, gezien de onrust en problemen in de thuissituatie bij de vader. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij onder andere rapportages van de raad voor de kinderbescherming zijn betrokken.
Na de mondelinge behandeling op 13 maart 2017 en het horen van de standpunten van beide partijen, heeft het hof geconcludeerd dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder dient te worden vastgesteld. Het hof heeft daarbij de emotionele veiligheid van de kinderen als belangrijkste overweging genomen. De kinderen hebben al geruime tijd bij de vader gewoond, maar het hof is van oordeel dat de moeder momenteel beter in staat is om een stabiele en veilige omgeving te bieden. De kinderen zullen na de meivakantie bij de moeder gaan wonen, met een zorgregeling waarbij ze om de twee weken van vrijdag tot zondag bij de vader verblijven.
Daarnaast heeft het hof de moeder vervangende toestemming verleend voor de inschrijving van de kinderen op een nieuwe school. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, aangezien het om gewezen echtgenoten gaat en de procedure betrekking heeft op hun gezamenlijke kinderen.