ECLI:NL:GHARL:2017:3240

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
200.210.018/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een verzoek tot machtiging gesloten jeugdhulp voor de minderjarige [de minderjarige1], die in een gesloten accommodatie verblijft. De moeder van [de minderjarige1] heeft hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 28 november 2016 een machtiging tot gesloten jeugdhulp heeft verleend. De moeder verzoekt de beschikking te vernietigen en de machtiging te beëindigen, omdat zij van mening is dat de noodzaak voor gesloten jeugdhulp ontbreekt. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de feiten van de zaak vastgesteld, waaronder de eerdere ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en de redenen voor de gesloten plaatsing.

Het hof heeft vastgesteld dat de gesloten jeugdhulp noodzakelijk is vanwege ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen van [de minderjarige1], die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. De moeder heeft aangevoerd dat de problemen zijn toegenomen na de uithuisplaatsing, maar het hof oordeelt dat de zorgen over [de minderjarige1] al bestonden voordat hij werd geplaatst. De GI heeft aangegeven dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is voor de veiligheid van [de minderjarige1], omdat er een gebrek aan medewerking is van zowel de moeder als [de minderjarige1] zelf.

Na het horen van de betrokken partijen en het afwegen van de argumenten, heeft het hof besloten de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen. Het hof is van oordeel dat de gesloten jeugdhulp in het belang van [de minderjarige1] is en dat er geen reden is om de machtiging te beëindigen. De zorgen over de situatie van [de minderjarige1] blijven bestaan, en het hof benadrukt het belang van een goede behandeling en begeleiding voor zijn ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.210.018/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/193260 / JE RK 16-1812)
beschikking van 11 april 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A. Oosterveen te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de minderjarige1],
verblijvende in het [B] te [C] (hierna: het [B] ),
verder te noemen: [de minderjarige1] ,
advocaat: mr. M. Mulderij-Anker te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 28 november 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 21 februari 2017;
- het verweerschrift met productie(s).
2.2
Bij beschikking van 7 maart 2017 heeft dit hof last gegeven aan de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch om mr. Mulderij-Anker aan [de minderjarige1] toe te voegen als advocaat.
2.3
Op 27 maart 2017 is [de minderjarige1] voorafgaand aan de zitting buiten aanwezigheid van partijen door een raadsheer-commissaris gehoord. Mr. Mulderij-Anker is bij dit gesprek aanwezig geweest.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 27 maart 2017 plaatsgevonden. De moeder en [de minderjarige1] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI is verschenen mevrouw [D] .

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) zijn geboren [in] 1999 te [E] (Polen) [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ) en [in] 2002 te [F] [de minderjarige1] voornoemd. De moeder is sinds medio 2012 alleen belast met het gezag over - voor zover hier relevant - [de minderjarige1] .
3.2
[de minderjarige1] (en [de minderjarige2] ) heeft (hebben) van september 2010 tot september 2014 onder toezicht gestaan.
3.3
Sinds 30 november 2015 is - voor zover hier van belang - voor [de minderjarige1] opnieuw een ondertoezichtstelling van kracht, laatstelijk verlengd tot 30 november 2017. Sinds eerstgenoemde datum geldt tevens een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] gedurende dag en nacht, tot 8 februari 2016 in een pleeggezin en daarna in een accommodatie jeugdhulpaanbieder.
3.4
Bij beschikking van 9 juni 2016 heeft de kinderrechter de GI een machtiging verleend om [de minderjarige1] in een gesloten accommodatie te doen opnemen voor de termijn van 9 juni 2016 tot uiterlijk 9 december 2016. Deze beschikking is in hoger beroep bekrachtigd op
13 oktober 2016
.
3.5
Bij verzoekschrift van 31 oktober 2016 heeft de GI de kinderrechter verzocht ten aanzien van [de minderjarige1] op grond van artikel 6.1.2 lid 1 van de Jeugdwet (Jw) (wederom) een machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen voor de duur van zes maanden. Een gekwalificeerde gedragswetenschapper die [de minderjarige1] met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, heeft ingestemd met het verzoek.
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter - voor zover hier van belang - betreffende [de minderjarige1] (wederom) een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van
9 december 2016 tot uiterlijk 9 juni 2017.
3.7
[de minderjarige1] verblijft sedert 11 juni 2016 in het [B] (aanvankelijk op groep " [G] " en sinds 19 september 2016 op afdeling " [H] ").

4.De omvang van het geschil

De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 november 2016. Deze grief ziet op de machtiging gesloten plaatsing van [de minderjarige1] . De moeder verzoekt de beschikking van 28 november 2016 te vernietigen, zodat de machtiging gesloten jeugdhulp van [de minderjarige1] zal worden beëindigd met onmiddellijke ingang, althans met ingang van een datum door het hof te bepalen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedings-problemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en het verblijf noodzakelijk is om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.2
Het hof stelt vast dat is voldaan aan de in artikel 6.1.2 lid 3, lid 5 en lid 6 en artikel 6.1.10 lid 1 Jw aan het verlenen van een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 1 Jw gestelde formele eisen.
5.3
De moeder kan zich met (het voortduren van) de gesloten plaatsing niet verenigen. Zij voert aan dat de noodzaak voor gesloten jeugdhulp ontbreekt. De moeder stelt dat [de minderjarige1] pas probleemgedrag is gaan vertonen, althans dat dit is toegenomen na zijn uithuisplaatsing op 30 november 2015. De beste oplossing om te zorgen dat het weer goed gaat met [de minderjarige1] is om hem weer bij haar te laten wonen in zijn vertrouwde omgeving, aldus de moeder.
5.4
De GI stelt dat de plaatsing van [de minderjarige1] binnen de gesloten jeugdhulp wel degelijk noodzakelijk is, omdat zijn veiligheid, wegens aanhoudend gebrek aan medewerking aan hulpverlening en behandeling door de moeder en [de minderjarige1] zelf, in een open jeugdhulpsetting niet gewaarborgd is. Er is inmiddels duidelijkheid gekomen over de problematiek van [de minderjarige1] waarop het [B] een behandeling heeft ingezet. Van hieruit zal onderzocht moeten worden welke verdere vorm van hulpverlening en verblijf voor [de minderjarige1] noodzakelijk is, aldus de GI.
5.5
Over de thans herhaalde stelling van de moeder dat er geen gronden waren voor de spoeduithuisplaatsing van [de minderjarige1] op 30 november 2015 heeft het hof al anders geoordeeld in zijn beschikking van 29 september 2016 (zaaknummer 200.191.146/01). Met dat onherroepelijke oordeel, staat rechtens vast dat er ook voor 30 november 2015 reeds zodanige ernstige zorgen over [de minderjarige1] bestonden dat een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] geboden was.
5.6
Het hof verwijst voorts naar rechtsoverweging 5.6 van zijn in de vorige verlen(g)ingsprocedure gewezen beschikking van 13 oktober 2016 (zaaknummer 200.198.642/01). Destijds was het hof met de rechtbank van oordeel dat jeugdhulp in een gesloten accommodatie voor [de minderjarige1] (tot 30 november 2016) noodzakelijk was in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en dat de opneming en het verblijf noodzakelijk waren om te voorkomen dat [de minderjarige1] zich aan deze jeugdhulp onttrok of daaraan door anderen werd onttrokken. Gebleken is dat deze gronden ook thans nog bestaan. Net als op 28 september 2016 het geval was, zo blijkt uit genoemde beschikking van 13 oktober 2016, heeft het hof op 27 maart 2017 in het kindgesprek met [de minderjarige1] , en ook ter zitting, een jongen gezien die nog steeds ernstig klem zit in het complexe gezinssysteem waarin hij verkeert en die een zeer ongelukkige en verdrietige indruk maakt.
Namens de moeder en [de minderjarige1] is weliswaar aangevoerd dat [de minderjarige1] inmiddels is uitbehandeld in het [B] , althans dat de behandeling niet van de grond komt, en dat zij daarin een argument zien om tot thuisplaatsing over te gaan, maar daar kijkt het hof beduidend anders tegenaan. Een kleine maand voor de beschikking van 13 oktober 2016 was [de minderjarige1] overgeplaatst naar de afdeling ' [H] ' binnen het [B] . Daar zouden nadere observatie- en testdiagnostiek, een kind- en jeugdpsychiatrisch onderzoek en een neuropsychologische screening plaatsvinden om te komen tot een juiste behandeling van [de minderjarige1] , met als uiteindelijk doel om toe te werken naar zelfstandig wonen. Inmiddels is gebleken dat [de minderjarige1] en de moeder niet (meer) meewerken aan het door het [B] voor [de minderjarige1] ingezette behandelingstraject. Dat er thans op behandelingsgebied dus kennelijk niet zoveel gebeurt met [de minderjarige1] in het [B] , acht het hof dan ook een logisch gevolg van de niet-meewerkende houding van [de minderjarige1] (en de moeder). Als gevolg hiervan wordt ook het onderzoek naar welke verdere vorm van hulpverlening en verblijf voor [de minderjarige1] noodzakelijk is ernstig bemoeilijkt. Helder is dan ook dat het met de gesloten plaatsing beoogde doel om toe te werken naar zelfstandig wonen thans nog niet is behaald. Daarom ziet het hof ook geen reden de gesloten plaatsing al te beëindigen. De GI is zich momenteel, in samenspraak met de gedragswetenschapper en het [B] , (opnieuw) aan het beraden op hoe het nu verder moet met [de minderjarige1] en wat de beste (woon)plek voor hem is. Vooralsnog wordt daarbij gedacht aan een driemilieuvoorziening. Van enig concreet zicht op een overplaatsing is echter nog geen sprake. Het hof gaat er wel vanuit dat het binnen een paar maanden duidelijk is waar [de minderjarige1] naartoe kan. Het is belangrijk dat hij op korte termijn meer zicht krijgt op zijn perspectief.
Met de GI is het hof van oordeel dat thuisplaatsing in de tussentijd zeker niet in het belang van [de minderjarige1] is, mede gezien de grote zorgen die anderhalf jaar geleden tot de spoeduithuisplaatsing hebben geleid. Kort gezegd was sprake van veel conflicten en ruzies tussen de moeder en [de minderjarige1] , waarbij de moeder fysiek en verbaal geweld niet schuwde. Daarbij komt dat niet is gebleken dat de moeder zich, zoals het hof op 13 oktober 2016 in het belang van [de minderjarige1] geraden achtte, sindsdien (psychiatrisch) heeft laten onderzoeken. Hoewel de moeder ook ter zitting van 27 maart 2017 weer heeft gesteld dat uit (eerdere) onderzoeken is gebleken dat van persoonlijke/psychiatrische problematiek bij haar geen sprake is, heeft zij die stelling nog steeds niet onderbouwd. De indruk die de moeder ter zitting op het hof heeft gemaakt doet bovendien het tegendeel vermoeden. De moeder komt druk, chaotisch en onrustig over waardoor zij moeilijk te volgen is. Ook haar conflictueuze houding, op dit moment in het bijzonder richting de GI, is duidelijk waarneembaar. Daarbij komt dat, bij gebrek aan openheid van de moeder en [de minderjarige1] , geen enkel zicht bestaat op de gang van zaken tijdens de weekendenverloven die [de minderjarige1] tegenwoordig bij de moeder doorbrengt. Gebleken is wel dat kort geleden, in aanwezigheid van [de minderjarige1] , nog een escalatie heeft plaatsgevonden tussen de moeder en het [B] . De moeder had geen toestemming gekregen om [de minderjarige1] na het weekendverlof een dag later terug te brengen.
5.7
Alles bij elkaar heeft het hof onverminderd grote zorgen over [de minderjarige1] . Het hof is dan ook nog steeds van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verle(n)ging van de machtiging de ontwikkeling naar volwassenheid van [de minderjarige1] ernstig zal worden belemmerd en dat hij zich zal onttrekken aan de zorg die hij nodig heeft of daaraan zal worden onttrokken door anderen. Het hof zal daarom de bij de bestreden beschikking verleende machtiging gesloten jeugdhulp bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 28 november 2016, voor zover daarbij een machtiging gesloten jeugdhulp is verleend betreffende de minderjarige [de minderjarige1] , geboren [in] 2002 te [F] ;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, J.D.S.L. Bosch en mr. A.R. van der Winkel, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 11 april 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.