ECLI:NL:GHARL:2017:3329

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
21-004039-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van gevangenisstraf na overval op erf van woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1992 en thans verblijvende in een penitentiaire inrichting, was samen met drie medeverdachten betrokken bij een overval op een man die in de vroege ochtend zijn woning verliet om naar zijn werk te gaan. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van een tweede ten laste gelegd feit, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden voor de gekwalificeerde diefstal. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van vier jaren geëist, maar het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste wijze had beslist over de bewezenverklaring en de vordering van de benadeelde partij. Het hof bevestigde de vordering van de benadeelde partij tot € 2.423,69 en oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep voor het vrijgesproken feit. Het hof kwam tot de conclusie dat de strafmaat van de rechtbank niet in verhouding stond tot de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit, waarbij de overval op het erf van de woning van het slachtoffer plaatsvond. Het hof legde een gevangenisstraf op van 42 maanden, gelijk aan de straf die aan de medeverdachten was opgelegd, en bevestigde het vonnis van de rechtbank voor het overige.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004039-16
Uitspraak d.d.: 20 april 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 7 juli 2016 met parketnummer 18-730106-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] ,
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde, vernietiging van het vonnis van de rechtbank, voor zover aan hoger beroep onderworpen, bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 2.423,69, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade, in hoofdelijkheid met zijn mededaders en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. W.J. Morra, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 7 juli 2016 vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde overtreding van de Wet wapens en munitie en voor de onder 1 ten laste gelegde in meerdere opzichten gekwalificeerde diefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 2.423,69, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade, in hoofdelijkheid met zijn mededaders en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist, voor zover het gaat om de bewezenverklaring, de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, de kwalificatie en de beslissingen op de vordering van de benadeelde partij.
Het hof komt echter tot een andere strafoplegging dan de rechtbank. Het vonnis zal dan ook in zoverre worden vernietigd en voor het overige worden bevestigd.
Gelet op hetgeen door verdachte ter terechtzitting van 6 april 2017 naar voren is gebracht, zal het hof aan de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen een bewijsmiddel toevoegen. Voorts zullen naar aanleiding van de in hoger beroep gevoerde strafmaat-verweren de gronden van de op te leggen straf worden aangevuld.

Aanvulling met betrekking tot het bewijs voor het ten laste gelegde

Het hof stelt vast dat verdachte, gevraagd naar zijn reactie op de ter terechtzitting van
6 april 2017 voorgedragen slachtofferverklaring, heeft verklaard:
U vraagt mij of ik mij kan verplaatsen in de gevoelens van de heer [slachtoffer] en zijn familie en over de impact die de overval op hen heeft gehad.
Het is triest wat wij hebben gedaan.
Deze uitlating van verdachte voegt het hof als ter terechtzitting afgelegde verklaring toe aan de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen.
Voor zover de raadsman van verdachte heeft bestreden dat het hier ter beoordeling staande incident plaatsvond op een besloten erf, als bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht verwijst het hof naar hetgeen daarover in het vonnis van de rechtbank is opgenomen. Het hof acht dit verweer naar behoren verworpen, daarbij tevens gelet op de door verbalisanten gerelateerde verklaring van aangever over de exacte locatie van het incident (dossierpagina 95) in combinatie met de daarbij gevoegde overzichtsfoto's van het erf van verdachte (dossierpagina's 96 en 97).
Op pagina 95 schrijft verbalisant onder meer:
'Ik heb aangever gevraagd waar het voorval zich heeft afgespeeld. Ik hoorde dat hij zei dat het voorval zich tussen zijn carport en de Volkswagen Golf, welke op het erf geparkeerd stond, heeft afgespeeld. Ik, verbalisant, voeg twee foto's bij dit proces-verbaal van bevindingen van het erf van de aangever. Foto twee is een duidelijke foto van de plek tussen de Volkswagen Golf en de carport.'

Oplegging van straf

Blijkens haar vonnis van 7 juli 2016 heeft de rechtbank bij de strafoplegging onder meer het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met drie andere personen schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit, te weten een overval op een man op het erf van zijn eigen woning.
Verdachte is samen met de medeverdachten naar de woning van het slachtoffer in [plaats] gegaan. Zij hebben met z'n vieren gewacht totdat het slachtoffer zijn woning uitkwam om vervolgens met z'n allen met (bivak)mutsen op, op hem af te rennen met het kennelijke doel de opbrengst van zijn werk weg te nemen. De verdachten moeten gelet op alle omstandigheden geweten hebben dat het slachtoffer op het bewust tijdstip, rond
3.5
uur in de nacht van maandag op dinsdag, altijd naar zijn werk ging met de geldelijke opbrengst van de verkoop van tabak in het weekend.
Een van de verdachten heeft geprobeerd een vloeistof in het gezicht van het slachtoffer te spuiten. Doordat het slachtoffer werd belaagd is hij in de struiken gevallen.
(...) De rechtbank zoekt voor de strafoplegging aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk overleg Vakinhoud Strafrecht) voor een overval in een woning, omdat de overval op het erf voor de woning van het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Het uitgangspunt voor een overval in een woning met licht geweld en/of bedreiging is een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren. Van licht geweld is sprake bij een enkele ruk of duw, zonder noemenswaardig letsel.
De rechtbank acht het enigszins strafverminderend dat de overval niet in maar voor de woning heeft plaatsgevonden. Strafvermeerderend acht zij de professionele voorbereiding van het feit en het samenwerkingsverband tussen de vier verdachten. Daarnaast blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie dat verdachte recente en relevante documentatie heeft.
De rechtbank komt aldus tot oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
Het hof verenigt zich met de inhoud van vorenstaande strafmotivering doch komt, zoals hierna nader zal worden toegelicht, tot een andere straftoemeting.
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof van 6 april 2017 betoogd dat de in eerste aanleg opgelegde straf te hoog is voor het bewezen verklaarde feit, mede in vergelijking met hetgeen doorgaans wordt opgelegd in soortgelijke zaken. Het hof begrijpt het gevoerde verweer aldus dat de rechtbank ten onrechte aansluiting zou hebben gezocht bij de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting voor een woningoverval. Bij een 'echte' woningoverval wordt binnengedrongen in iemands leefomgeving, waarbij de aanwezigen gedwongen worden een strafbaar feit te ondergaan, terwijl het onderhavige feit juist gericht is op snelheid: verrassen, graaien en rennen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Vooropgesteld dient te worden dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting niet méér zijn dan één van de aspecten in het denken over de hoogte van een straf. Zij bieden de rechter een handvat en de mogelijkheid bij de straftoemeting ook te letten op de landelijke praktijk en de daarmee samenhangende rechtseenheid. Doorslaggevend en bindend zijn zij niet.
Dat de rechtbank bij de strafoplegging aansluiting heeft gezocht bij de oriëntatiepunten voor een woningoverval is niet onbegrijpelijk, nu de overval plaatsvond naast de woning op het besloten erf van aangever en derhalve binnen zijn privédomein. Zoals de rechtbank reeds overwoog heeft het er alle schijn van dat aangever in de directe omgeving van zijn woning in de nacht werd opgewacht. De schending van de privacy en de voor langere tijd aangetaste gevoelens van veiligheid in de eigen woonomgeving - essentiële factoren bij strafoplegging ter zake van een woningoverval - zijn ook in deze zaak evident aanwezig, ook voor de gezinsleden van aangever. Met het gering te achten verschil tussen een overval
inde eigen woning en een overval op het erf van de eigen woning is door de rechtbank in straf -verminderende zin rekening gehouden. Begrijpelijkerwijs is ook rekening gehouden met het gegeven dat verdachte aangever heeft opgewacht hetgeen evenzeer een schending van zijn privacy inhoudt.
Hoe ingrijpend de gevolgen voor aangever en zijn gezin zijn geweest blijkt uit de namens hem ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring en de daarbij zichtbaar bij aangever aanwezige emoties. Aangever heeft onder meer naar voren doen brengen dat er sinds 2 februari 2016, de datum waarop het feit werd gepleegd, nog geen ochtend is geweest waarop hij normaal, zonder spanning, de deur is uitgestapt om naar zijn werk te gaan. Zijn echtgenote staat sedertdien, ondanks het zeer vroeg uur, gelijktijdig met hem op. Bij het hervatten van zijn werkzaamheden was begeleiding gedurende enige weken noodzakelijk. Alle struiken rondom zijn woning heeft aangever ten behoeve van de overzichtelijkheid van zijn directe woonomgeving laten verwijderen. Hij heeft camera's rond zijn woning laten plaatsen. Aangever is schrikachtig geworden en is voortdurend op zijn hoede. Ook de jonge zonen van aangever verlaten hun ouderlijk huis nog steeds niet zonder stress.
Voor zover aangevoerd is dat het toegepaste geweld beperkt is gebleven is het hof van oordeel dat dit niet enkel behoort te worden afgemeten aan het feit dat aangever slechts gering letsel aan zijn hand heeft opgelopen. Het geweld is met name gelegen in de getalsmatige overmacht van de vier aanstormende verdachten, donker gekleed en met (bivak)mutsen op, en hun onverhoedse en uiterst intimiderende optreden op een nachtelijk uur. Een dergelijke vorm van geweld levert, zoals gebleken, evenzeer in aanmerking te nemen psychisch letsel op.
Het hof heeft als overwogen voorts gelet op het feit verdachte en de zijnen kennelijk op enigerlei wijze kennis hebben verkregen van het door aangever gebezigde leefpatroon, inhoudende dat hij voor zijn werk dagelijks om 3.50 uur zijn woning in [plaats] verliet en met name dat hij op dinsdagochtend een wisselende doch veelal aanzienlijke hoeveelheid contant geld bij zich droeg, zijnde de opbrengst van de verkoop van tabaksproducten aan winkeliers in het daaraan voorafgaande weekend. De ernst van het bewezen verklaarde is dan ook mede gelegen in de professioneel te noemen wijze waarop de overval is voorbereid.
Evenals de rechtbank heeft het hof gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie. Uit het 11 pagina's tellende uittreksel van 10 maart 2017 blijkt dat de thans nog slechts 24-jarige verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten met een geweldsaspect (in 2009) alsmede voor vermogensdelicten.
Het hof heeft kennisgenomen van de diverse over verdachte opgemaakte reclasserings-rapporten, waarvan het reclasseringsadvies van 25 maart 2016, opgemaakt ten behoeve van de behandeling in eerste aanleg, de meest recente is. Daaruit blijkt dat er vóór zijn detentie geen sprake van een dagbesteding, noch van een inkomen. Verdachte gebruikte dagelijks cannabis. Deze drie factoren hebben, in combinatie met zijn belaste verleden, vermoedelijk bijgedragen aan zijn delictgedrag. Daarentegen is er sprake, aldus de reclassering, van een opvallend probleeminzicht en een voornemen om iets van zijn leven te maken. Verdachtes - in elk geval destijds - ontkennende procesopstelling in de onderhavige zaak bemoeilijkt de inschatting van het recidiverisico. Op basis van zijn delictgeschiedenis, het ontbreken van een inkomen en dagbesteding en zijn middelengebruik wordt dat risico als gemiddeld tot hoog aangemerkt.
Het hof stelt vast dat verdachte ter terechtzitting weliswaar zijn ambitie kenbaar heeft gemaakt om na zijn detentie TNT-postbezorger te worden en een levenspartner te vinden, maar tevens dat hij over zijn betrokkenheid bij het bewezen verklaarde feit met moeite openheid van zaken geeft en nauwelijks bereid is om daarvoor verantwoordelijkheid te nemen.
Het vorenstaande brengt mee dat het hof het door en namens verdachte gevoerde strafmaatverweer niet zal honoreren en bovendien, anders dan de rechtbank, geen aanleiding ziet om aan verdachte een kortere gevangenisstraf op te leggen dan aan zijn medeverdachten. De ernst van het feit en het samenwerkingsverband tussen de verdachten zijn daarbij van doorslaggevend belang. Het hof zal het vonnis van de rechtbank op dit punt dan ook vernietigen en aan verdachte een gevangenisstraf straf opleggen van gelijke duur als aan de medeverdachten is opgelegd.
Daaruit volgt tevens dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het daarop gebaseerde verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis zal derhalve worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover dit betrekking heeft op de duur van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (twee en veertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en met inachtneming van het hiervoor overwogene voor het overige.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 20 april 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.