Beoordeling
Inleidende beschikking
1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “kentekenpla(a)t(en) voertuig geen goedkeuringsmerk of niet deugdelijk aan de voor- en /of achterzijde bevestigd” (feitcode N010c), welke gedraging zou zijn verricht op 9 augustus 2013 om 13.15 uur op de Viaductweg te Maastricht.
Beslissing kantonrechter en standpunt partijen
2. De kantonrechter heeft in zijn beslissing geoordeeld dat naar aanleiding van de inhoud van de beroepschriften en de behandeling ter zitting twijfel is gerezen over de juistheid van de opgelegde sanctie. Om die reden heeft de kantonrechter het beroep gegrond verklaard en de beslissing van de officier van justitie alsmede de inleidende beschikking vernietigd.
3. De advocaat-generaal stelt dat voor de beantwoording van de vraag of de kentekenplaat deugdelijk is bevestigd, artikel 7 van de Regeling kentekens en kentekenplaten van belang is. In laatstgenoemde bepaling is opgenomen dat de kentekenplaat zich loodrecht op het verticale mediaanvlak dient te bevinden. Daaraan was in dit geval niet voldaan, zodat de inleidende beschikking terecht is opgelegd. Dat de kentekenplaat voldoende zichtbaar zou zijn, maakt dit niet anders.
4. De betrokkene stelt dat artikel 5.4.1 van de Regeling Voertuigen vereist dat de kentekenplaat deugdelijk is bevestigd, goed leesbaar en niet afgeschermd is. Het is juist dat de kentekenplaat niet in het midden achterop het voertuig was bevestigd, maar de betrokkene is van mening dat het voertuig met de plaats en wijze van bevestiging van de kentekenplaat aan de permanente eisen in de Regeling Voertuigen voldoet. Ter onderbouwing van zijn standpunt zijn door de betrokkene foto's van zijn voertuig overgelegd, alsmede tijdschriftartikelen uit motorvakbladen, beroepschriften en beslissingen van kantonrechters in vergelijkbare zaken, waarin de inleidende beschikking is vernietigd.
Verklaring verbalisant en feitelijke situatie motorvoertuig
5. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens houdt de verklaring van de verbalisant, zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB, het volgende in, voor zover van belang:
"Ik, verbalisant, zag dat de kentekenplaat links van het achterwiel achter een daar gemonteerde tas was aangebracht, i.p.v. op de achterzijde van het motorvoertuig op de daartoe bestemde plaats. (…)
Merk van het voertuig: Harley Davidson
Type van het voertuig: Springer
Kleur van het voertuig: zwart (…)
Verklaring betrokkene: Wist niet dat kenteken in mediaanvlak moest zijn aangebracht. Op mijn verzoek heeft de dealer het links achter de tas geplaatst. Ik wens niet te schikken."
6. In het aanvullend proces-verbaal d.d. 5 december 2013 verklaart de verbalisant - kort en zakelijk weergegeven - dat de kentekenplaat niet in het midden achterop de motor was aangebracht zoals artikel 7, zesde lid, van de Regeling kentekens en kentekenplaten voorschrijft en dat de beschikking naar zijn mening terecht is opgelegd.
7. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen hetgeen door de betrokkene naar voren is gebracht, stelt het hof vast dat de kentekenplaat van het voertuig van de betrokkene niet loodrecht op het verticale mediaanvlak was aangebracht, maar links daarvan. Vervolgens is de vraag aan de orde of daarmee de onderhavige gedraging is verricht en de inleidende beschikking terecht is opgelegd.
8. De onderhavige gedraging met feitcode N010c ziet blijkens de bij deze feitcode in de bijlage bij de WAHV genoemde regelgeving "5.*.1 RV" op overtreding van het bepaalde in artikel 5.4.1 van de Regeling voertuigen. Voor zover hier van belang luidt die bepaling:
3. De kentekenplaat (…) moet deugdelijk aan de achterzijde van het voertuig zijn bevestigd.
4. Het kenteken moet goed leesbaar zijn en de kentekenplaat mag niet zijn afgeschermd."
9. Artikel 7, zesde lid, eerste volzin, van de Regeling kentekens en kentekenplaten luidde ten tijde in geding:
"De kentekenplaat moet loodrecht op het verticale mediaanvlak van het voertuig zijn aangebracht en zich in verticale stand bevinden, met een tolerantie van 5%."
10. In de Regeling voertuigen is niet als permanente eis opgenomen dat de kentekenplaat loodrecht op het verticale mediaanvlak moet zijn aangebracht. Nu dat vereiste wel is opgenomen in de Regeling kentekens en kentekenplaten ligt de vraag voor of onder het vereiste in de Regeling voertuigen, dat de kentekenplaat deugdelijk aan de achterzijde van het voertuig dient te worden bevestigd, ook moet worden begrepen dat de kentekenplaat in overeenstemming met de Regeling kentekens en kentekenplaten moet zijn aangebracht.
11. Uit het opschrift van de Regeling kentekens en kentekenplaten blijkt dat deze ertoe strekt (onder meer) uitvoering te geven aan het bepaalde in artikel 40, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994). Artikel 5.4.1 van de Regeling voertuigen is hierbij niet vermeld.
12. Artikel 40, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 bepaalt onder meer dat het kenteken behoorlijk zichtbaar op of aan het motorrijtuig aanwezig dient te zijn en dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden vastgesteld omtrent de inrichting, het aanbrengen en de verlichting van het kenteken. Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld omtrent de uitvoering. Artikel 40 van de WVW 1994 maakt onderdeel uit van hoofdstuk IV (Kentekens en kentekenbewijzen) van deze wet.
13. Uit de aanhef en het opschrift van de Regeling voertuigen blijkt dat deze strekt tot uitvoering van de hoofdstukken III (Toelating en goedkeuring) en VI (Rijvaardigheid en rijbevoegdheid) van de WVW 1994.
14. Gelet op het voorgaande oordeelt het hof dat onder de permanente eisen in artikel 5.4.1 van de Regeling voertuigen niet wordt begrepen dat de kentekenplaat in overeenstemming met de Regeling kentekens en kentekenplaten dient te zijn aangebracht.
15. Weliswaar kan worden vastgesteld dat de kentekenplaat van het voertuig van de betrokkene niet was aangebracht overeenkomstig de eisen zoals gesteld in artikel 7, zesde lid, van de Regeling kentekens en kentekenplaten, maar daarmee heeft de betrokkene de gedraging met feitcode N010c niet verricht.
16. Bij het niet voldoen aan de eisen die zijn gesteld in artikel 7, zesde lid, van de Regeling kentekens en kentekenplaten kan een sanctiebeschikking worden opgelegd voor de gedraging met feitcode K030a met als omschrijving 'het kenteken niet behoorlijk zichtbaar aanwezig hebben op of aan een motorrijtuig'. De gedraging met feitcode K030a ziet blijkens de bij deze feitcode in de bijlage bij de WAHV genoemde regelgeving op overtreding van artikel 40, eerste lid, van de WVW 1994.
17. Het hof ziet in dit geval geen aanleiding voor wijziging van de feitcode en de daaraan gekoppelde omschrijving van de gedraging, waarvoor aan de betrokkene een administratieve sanctie was opgelegd, in verband met het volgende. Het sanctiebedrag dat hoort bij feitcode K030a bedraagt € 130,- en is daarmee hoger dan het bij feitcode N010c behorende sanctiebedrag van € 90,- dat aan de betrokkene was opgelegd. Daarnaast is gebleken dat de jurisprudentie op dit punt niet eenduidig was, nu kantonrechters in soortgelijke gevallen in het verleden op uiteenlopende wijze hebben beslist.
18. Het hof komt tot de slotsom dat de kantonrechter het beroep van de betrokkene terecht, zij het op onjuiste gronden, gegrond heeft verklaard en de beslissing van de officier van justitie alsmede de inleidende beschikking terecht heeft vernietigd. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen met verbetering van gronden.
19. Nu door de officier van justitie hoger beroep is ingesteld en de beslissing van de kantonrechter wordt bevestigd, acht het hof termen aanwezig om de proceskosten van de betrokkene in hoger beroep te vergoeden. Het hof kent een vergoeding toe voor de reiskosten die de betrokkene heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep
.Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge die bepaling wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 58,06 (Eijsden - Leeuwarden v.v.).