ECLI:NL:GHARL:2017:3351

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 april 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
200.211.362/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in WAHV-zaak niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan feitelijke onderbouwing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 april 2017 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker in een WAHV-zaak. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. O. Anjewierden, had op 24 februari 2017 tijdens een zitting een verzoek ingediend tot wraking van de raadsheer mr. O. Anjewierden. Dit verzoek was gebaseerd op de weigering van de raadsheer om een oordeel te geven over het handelen van het Hof van Discipline in een andere zaak. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat mr. Anjewierden terecht heeft gewezen op zijn onbevoegdheid om over deze kwestie te oordelen, aangezien deze aan een andere instantie was voorgelegd.

De wrakingskamer heeft verder geconcludeerd dat de verzoeker geen feitelijke onderbouwing heeft gegeven voor zijn wrakingsverzoek. Er waren geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding zouden geven tot twijfel aan de onpartijdigheid van mr. Anjewierden. De wrakingskamer benadrukt dat wraking alleen mogelijk is op basis van concrete feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. Aangezien de verzoeker in dit geval kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard, heeft de wrakingskamer besloten om zonder de verzoeker ter zitting te horen.

De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken en houdt in dat de verzoeker niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek tot wraking van mr. Anjewierden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.211.362

beslissing van 3 april 2017

op het verzoek van:

[verzoeker] ,

wonende te [A] , [a-straat] 1014,
verzoeker in het wrakingsincident
hierna:
verzoeker,
dat strekt tot wraking van:

mr. O. Anjewierden,

raadsheer in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerder in het wrakingsincident.

Het verloop van de procedure

In de zaak betreffende de behandeling van het hoger beroep van verzoeker ingevolge de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) met het nummer 200.189.250 heeft de enkelvoudige kamer van het hof, voorgezeten door mr. O. Anjewierden, op 24 februari 2017 zitting gehouden.
Op deze zitting is door verzoeker mondeling een verzoek ingediend dat strekt tot wraking van deze raadsheer. Het proces-verbaal van die zitting bevindt zich bij de stukken.

Ontvankelijkheid

Het wrakingsverzoek is ingediend naar aanleiding van een weigering van mr. Anjewierden om een oordeel te geven over het handelen van het Hof van Discipline in een andere zaak. De wrakingskamer stelt voorop dat mr. Anjewierden verzoeker er terecht op heeft gewezen dat hij niet bevoegd is te oordelen over kwesties die aan een andere instantie zijn voorgelegd.
Voorts stelt de wrakingskamer vast dat verzoeker niets heeft aangevoerd omtrent hetgeen zich op of ter zake van de behandeling van de WAHV-zaak van verzoeker heeft voorgedaan dat aanleiding zou moeten geven tot twijfel aan de onpartijdigheid van mr. Anjewierden.
Wraking van een rechter of raadsheer is alleen mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Nu daaromtrent ten aanzien van mr. Anjewierden elke feitelijke onderbouwing ontbreekt, zal verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn wrakingsverzoek. Vanwege deze kennelijke niet-ontvankelijkheid beslist de wrakingskamer zonder verzoeker ter zitting te horen.

De beslissing

Het gerechtshof (wrakingskamer):
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van mr. Anjewierden.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.P.M. ter Berg, J.H. Kuiper en R.E. Weening, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 april 2017.