ECLI:NL:GHARL:2017:3460

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
21-001874-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van herkenning door verbalisanten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1990 en woonachtig te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor het bezit van heroïne en cocaïne. De verdediging heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, met een bewijsverweer dat zich richtte op de betrouwbaarheid van de herkenning van de verdachte door twee verbalisanten. Het hof heeft het hoger beroep behandeld op basis van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 april 2017, evenals het onderzoek in eerste aanleg.

De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van honderdtwintig uren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de herkenning van de verdachte door de verbalisanten niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verbalisanten hadden de verdachte herkend op basis van een foto, maar het hof stelde vast dat er onduidelijkheid bestond over het tijdsverloop tussen de waarneming en de herkenning, evenals over de specificiteit van het signalement.

Uiteindelijk heeft het hof besloten het vonnis van de politierechter te vernietigen en de verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft geen beslissing genomen over de in beslag genomen voorwerpen, omdat er geen beslaglijst in het dossier aanwezig was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. L.G. Wijma als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 20 april 2017.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001874-16
Uitspraak d.d.: 20 april 2017
Tegenspraak
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 25 maart 2016 met het parketnummer 18-002808-16 in de strafzaak van de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 6 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en de verdachte ter zake van het aan hem ten laste gelegde zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door zestig dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het gerechtshof zal gelasten dat de in beslag genomen voorwerpen worden teruggegeven aan de verdachte. De advocaat-generaal heeft de schriftelijke vordering na voorlezing aan het gerechtshof overgelegd.
Het gerechtshof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsman, mr. M.W.J. Rosendaal, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte veroordeeld tot de straf die in hoger beroep is gevorderd door de advocaat-generaal. Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen heeft de politierechter beslist zoals in hoger beroep is gevorderd door de advocaat-generaal.
Het gerechtshof zal dit vonnis vernietigen omdat het gerechtshof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de politierechter. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na een wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juni 2015 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 3,765 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of
- ongeveer 5,692 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Vrijspraak

Het gerechtshof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het gerechtshof overweegt hiertoe het volgende.
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het aan hem ten laste gelegde bezit van heroïne en cocaïne. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, op grond van een bewijsverweer dat is gericht tegen de betrouwbaarheid van de herkenning van de verdachte door twee verbalisanten.
Bedoelde verbalisanten hebben blijkens het politieonderzoek verklaard in de verdachte de persoon te herkennen die zij op een scooter met het kenteken [kenteken] zagen wegrijden van een adres van een (hen ambtshalve bekende) gebruiker van hard drugs. Deze herkenning is echter niet spontaan tot stand gekomen maar eerst nadat de verbalisanten aan de hand van een onderzoek op basis van het kenteken van de scooter hebben ontdekt dat de scooter op naam stond van de verdachte en zij uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie hadden begrepen dat de verdachte in hard drugs handelt. De herkenning vond plaats op basis van een op een politiebureau beschikbare foto van de verdachte.
Het gerechtshof stelt vast dat de eerste waarneming van de scooterbestuurder door de verbalisanten ’s middags op straat plaatsvond op 12 juni 2015, op een afstand van vijfentwintig meter, en dat door hen hiervan proces-verbaal is opgemaakt op 16 juni 2015. Op welk moment van de vijf dagen tussen de waarneming op straat en het opmaken van het proces-verbaal de verbalisanten de foto van de verdachte echter hebben bekeken, is onbekend. Dat kan reeds op 12 juni 2015 het geval zijn geweest, maar zo is het niet verwoord door de verbalisanten. Daardoor is onbekend hoeveel tijd is verstreken tussen de waarneming op straat en de herkenning. Dat tijdsverloop kan van belang zijn voor de waardering van de bewijskracht van die herkenning.
Welke foto tot de herkenning heeft geleid en wat daarop te zien is, is eveneens onbekend nu bedoelde foto niet is toegevoegd aan het politie-onderzoek. Ook die foto kan van belang zijn voor de waardering van de bewijskracht van de herkenning.
Het signalement van het uiterlijk van de persoon die de verbalisanten hebben waargenomen op de scooter is door hen omschreven als: een jongen met een Noord Afrikaans uiterlijk van ongeveer vijfentwintig jaar en een lengte van ongeveer één meter tachtig, met zwart, kort haar, een zwarte snor en een zwart baardje. Dit signalement komt grotendeels overeen met het signalement dat door een getuige is verstrekt.
Het gerechtshof acht dit signalement echter te weinig specifiek om daaraan betekenis te kunnen toekennen.
Of de verbalisanten de verdachte hebben herkend op basis van specifieke (gelaats)kenmerken en, zo ja, welke, is eveneens onbekend. Met name dergelijke informatie is van belang voor de waardering van de bewijskracht van de herkenning.
Het bovenstaande roept dusdanige vragen en twijfels op over de (wijze van) herkenning van de verdachte door de verbalisanten dat - mede gelet op het gevoerde bewijsverweer - die herkenning naar het oordeel van het hof niet als bewijs kan dienen. Dit dient te leiden tot vrijspraak.

Beslag

Nu zich in het strafdossier niet een beslaglijst bevindt, zal het gerechtshof geen beslissing nemen met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. L.G. Wijma, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 20 april 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Versteeg is buiten staat dit arrest te ondertekenen.