5.4Het hof heeft de volgende belangen in ogenschouw genomen en als volgt beoordeeld.
a. de aanpassing van de woning aan de medische toestand van [geïntimeerde]
Bij de stukken bevinden zich twee brieven van de gemeente [gemeente] uit 2000, waaruit blijkt dat toen in het kader van voorzieningen voor gehandicapten voor een bedrag van f.2.736,58 (€ 1.241,81) aanpassingen aan de woning zijn uitgevoerd. Het staat dus vast dat toen ten behoeve van [geïntimeerde] - hij was op dat moment de enige huurder - aanpassingen aan de woning zijn gedaan om medische redenen, althans in verband met een beperking van [geïntimeerde] . Daar komt bij dat de orthopedisch chirurg op 30 april 2015 schreef (productie 2 bij conclusie van antwoord): " Indien hij elders een woonplek zal moeten vinden zou dit voor hem enorm veel kosten en medisch ongemak meebrengen omdat de woning op veel punten zal moeten worden aangepast". In zijn e-mailbericht van 19 augustus 2015 aan de advocaat van [appellante] (productie 1 bij conclusie van antwoord in reconventie) maakt deze arts weliswaar duidelijk dat hij deze kennis aan [geïntimeerde] ontleent, maar neemt hij zijn bevindingen niet terug; hij wijst erop dat [geïntimeerde] serieuze restklachten heeft na een ernstig ongeval met verbrijzeling van het linker onderbeen, waarvoor meerdere operatieve ingrepen aan onder- en bovenbeen noodzakelijk waren in de loop der jaren, zodat aanpassingen aan de woning niet meer dan logisch zijn. Daarnaast is aannemelijk dat [geïntimeerde] op 12 januari 2016 opnieuw is geopereerd (productie 1 bij memorie van antwoord). Gecombineerd met de brief van de cardioloog van 27 juli 2016 (productie 2 bij memorie van antwoord) waarin naar voren komt dat het bij hartpatiënten in zijn algemeenheid de voorkeur verdient om spanningen te vermijden, is het hof van oordeel dat op dit punt het belang van [geïntimeerde] zwaarder weegt dan dat van [appellante] .
b. de duur van het gebruik en het huurderschap
[geïntimeerde] heeft de woning in 1985 gehuurd. [appellante] is in 1990 bij hem ingetrokken en is in 2013 medehuurder van de woning geworden.
Het hof is van oordeel dat het weinig verschil maakt of iemand sinds 32 jaar of sinds 27 jaar gebruik maakt van een woning. In beide gevallen is er sprake van langdurige bewoning, wat over het algemeen de nodige binding met de woning en de omgeving zal meebrengen. Beide partijen stellen voor zichzelf dat daar sprake van is.
De duur van het formele huurderschap acht het hof nauwelijks relevant voor de afweging van de betrokken belangen. Wel staat vast dat elk van partijen huurrechten heeft.
c. de betaalbaarheid van de woning en de mogelijkheid om andere woonruimte te krijgen
Gelet op de hoogte van de huur en de inkomens van beide partijen acht het hof de woning voor elk van hen redelijkerwijs betaalbaar. Daarbij houdt het hof rekening met de mogelijkheid van [appellante] om huurtoeslag (door [appellante] huursubsidie genoemd) te verkrijgen; gelet op de hoogte van de huur en van haar inkomen komt zij daarvoor normaal gesproken in aanmerking.
Wel stelt het hof vast dat [geïntimeerde] een wat hoger inkomen heeft dan [appellante] , alsmede enig vermogen. Dat kan meebrengen dat hij iets duurdere woningen zou kunnen accepteren dan [appellante] . Daar staat tegenover dat het verkrijgen van een woning met aanpassingen - of een woning die aangepast moet worden - over het algemeen moeilijker zal zijn dan het verkrijgen van een woning zonder meer, en dat het maatschappelijk ongewenst is om een aangepaste woning niet voor bewoning door iemand die daar behoefte aan heeft te gebruiken. Dat [appellante] ook behoefte zou hebben aan een aangepaste woning heeft zij niet onderbouwd en wordt tegengesproken in de e-mail van de orthopedisch chirurg van 19 augustus 2015.
Het is wel aannemelijk dat [appellante] een langere wachttijd voor toewijzing van een sociale huurwoning in de regio heeft dan [geïntimeerde] , maar nu zij niet "op straat" staat weegt dit aspect voor het hof niet op tegen het hierboven onder
a.beoordeelde belang van [geïntimeerde] .
d. de mobiliteit van partijen
[appellante] heeft zich er eerder op beroepen dat zij dicht bij haar werk moest wonen omdat zij geen rijbewijs heeft. Nu zij geen werk meer heeft is dat belang - wat er verder ook van zij - komen te vervallen. Andere belangen in verband met mobiliteit zijn niet gesteld. Wel heeft [geïntimeerde] gesteld dat hij aan de buurt gehecht is en klusjes voor buurtgenoten doet, hetgeen [appellante] niet voldoende onderbouwd heeft betwist.
e. de mate van belasting die een verhuizing op zichzelf meebrengt
Uit de stukken en de stellingen van partijen komt niet naar voren dat dit voor een van partijen zwaarder weegt dan voor de andere, naast de hierboven reeds behandelde belangen waaruit wel verschillen naar voren komen. Elk van partijen meent dat het moeilijk is elders op korte termijn onderdak te vinden, maar de ander meent steeds dat daar wel oplossingen voor zijn.